DOOR ZIJN SCHADUW VEERADEN.
Klaas kwam juist uit het kippenhok,
waar hij de kippen had gevoerd en hun
bak met frisch water had gevuld. Hij sloot
de deur van de ren af en hoorde plots een
eigenaardig geknars net als van een heng
sel. Hij keek achterom wat het kon zijn,
zeker een rat, dacht hijDaar hoorde
hij het geluid weer, nee, dat kon niet van
een rat zijn, dat was zeker de deur van
de koeienstal, die openstond en waarvan
de hengsels zoo knarsend geluid maakte.
Hij haastte zich nu naar de stal om even
wel tot de conclusie te komen, dat deze
deur ook goed gesloten was, net als de deur
van het kippenhok.
Hoor, daar klonk dat geluid weer. Maar
hij hoorde nu opeens alle mogelijke gelui
den door elkaar, achter zich, boven zich,
voor zich, ja, de heele boerderij was plots
vol met geluiden, zachte en scherpe en pie
pende geluiden. Daarna hoorde hij een an
der soort geluid, net alsof kleine pootjes in
het rond holden. „Ratten", zei hij bij zich
zelf, „zijn het nu toch ratten! Ik geloof dat
alle ratten van het dorp hier wonen". Maar
het was heel vreemd, het leek wel of de
dieren schreeuwden van angst. Ratten hol
len anders heusch niet zoo heen en weer
en schreeuwen niet zoo benauwd als zij
niet bang zijn. Er is zeker een fret in de
buurt, dacht Klaas nu.
Terwijl hij juist aan den fret dacht, zag
Klaas in het felle zonlicht ineens de scha
duw van dien aartsvijand van alle boer
derijen. „Hoe zou dat beest hier komen",
dacht Klaas. „Het is lang geleden, dat we
hier een fret op het erf hadden. Hoe is het
mogelijk, want hier in den heelen omtrek
zijn de fretten verdreven. Maar ik zal dat
diertje opzoeken, anders bijt hij me al de
kuikens dood. Ik wil hem niet in het kip
penhok hebben".
Onderwijl wisten de ratten geen raad
van angst. Zelfs de brutaalste en oudste
rat wist nu geen raad want alleen maar de
naam Fret was onder de ratten voldoende
om hen naar alle kanten heen te zien stui
ven
„Wat moeten we beginnen?" riep een
jonge rat. Dooh niemand gunde zich tijd
hem te antwoorden. De ouderen wisten
maar al te goed, dat het onmogelijk was
om voor een wezel je te verschuilen, want
overal wat de rat door en in kan, kan ook
een wezel hem gemakkelijk volgen met zijn
dunne lange lichaam. „Laten we allemaal
een anderen kant uitgaan", brulde de oud
ste rat. „Als wij bij elkaar blijven, bijt hij
ons een voor een dood. Als wij verspreid
zijn, kan er maar een of twee ratten worden
gevonden...." Dat was een goede raad
van de oude rat. De oudste rat had trou
wens meerdere malen met zulke gevaar
lijke oogenblikken te doen gehad en wist
daarom meer dan de jongeren. Hij lette er
dan ook goed op, dat niemand dezelfde
richting uitliep. Als een der ratten zich bij
hem wilde aansluiten, draaide hij zich met
een ruk om, en wilde den ander aanvallen,
die dan van schrik een anderen kant in
sloeg
De wezel onderhand was in zijn element.
Hij hoorde gaarne het angstig gegil van de
ratten, wier schuilplaats hij een voor een
wel wist op te sporen. En toen hij verza
digd was, wilde hij welgemoed weer naar
zijn hol in het diepe bosch terugkeeren. Hij
was fatsig geworden door het rijkelijk maal
en zag niet, dat de boer hem bij den ingang
van de stallen opwachtte. Heel verdekt op
gesteld en scherp luisterend geen geluid te
maken stond de boer met een geweer klaar
en zoodra de tevreden fret voorbij wag
gelde, schoot hij hem een kogel in den kop.
„Zie zoo fretje, dacht de boer. Jij bent on
schadelijk geworden, niet alleen voor mijn
pluimvee, maar ook voor de anderen boe
ren
EEN ONNOODIGE VRAAG,
DE WONDERBOOM.
Agent, tot schoorsteenveger, die de wet
iweft overtreden; -Wat is ie beroep'1_
De wonderboom, welke jullie kunt zien
op bijgaande plaatje, is een gewas, dat in
warme klimaten dikwijls een hoogte van
tien tot twaalf meter bereikt, maar in
koude klimaten maar een éénjarige plant
is, dit wil zeggen, dat het gewas maar één
jaar kan bloeien en dan sterft. De Wonder
boom groeit in Griekenland, Oost- en West-
Indië, Zuid-Amerika, Afrika en ook op de
rots van Gibraltar. Het zaad, hetwelk uit
den boom voortkomt, is grijs van kleur met
wordt wonderolie wel eens gegeven, ge
jengel met melk. Bij de Inlanders in onze
rvolor^ën wordt de wonderolie, dan kasser-
°-:e genaamd, altijd en overal gebruikt als
gen&asm-ddel, soms ook bij de merkwaar-
aioste ziekten en meestal met succes.
wonderboom, die de wonderolie geeft,
vele eeuwen reeds bekend. Caillaud vond
L 2aad er van in Egyptische graven, die
m|nstens 4000 jaar oud waren, volgens
schatting van deskundigen tenminste. De
De wonderboom.
bruine streepen en vlekjes, en bevat een
groote hoeveelheid vette olie. Het zaad en
de olie liggen in een ruwe stekelige noot,
welke openberst als de noot geheel rijp is.
Dan komen er drie zaden te voorschijn.
De wonderboom-olie, ook wel wonder
olie genaamd, wordt op Java kasserolie
genoemd. Deze olie werd vroeger verkre
gen door de zaden in water te koken, maar
tegenwoordig geschiedt dit door uitper-
sching; door die bewerking krijgt men een
vierde van het gewicht der zaden aan olie.
Wonderolie is lichtgeel van kleur, taai, zon
der reuk en flauw zoetachtig van smaak
met een bitteren nasmaak. Misschien hebt
een van jullie wel eens wonderolie van den
dokter moeten slikken? Nu een pretje is
zeker niet hoor! Hoewel de wonderolie
zoowel voor zieke als gezonde menschen
heilzaam is, omdat ze vele geneeskrachtige
bestaanddeelen bevat. Wonderolie zou een
der voornaamste middelen van den apo
theek kunnen zijn, indien de smaak niet
zoo vreeselijk onaangenaam was, waarom
vele menschen haar niet willen innemen.
Om den smaak niet zoo erg te proeven,
doen de geneesheeren wel eens alcoholhou
dende dranken door de olie, aan kinderen
oude Grieken en Romeinen kenden de heil
zame uitwerking van de wonderolie ook al.
De planten in de koudere landen, zooals
in Engeland, Frankrijk en Duitschland,
worden lang niet zoo hoog als in de tropi
sche landen. Deze worden ongeveer drie
of vier voet hoog en blijven maar een jaar
leven.
In Spanje, waar het klimaat direct weer
zoo veel mooier is als bij ons, blijven de
planten langer leven; hier worden de plan
ten drie a vier jaar.
In Sicilië worden de boomen ontzettend
hoog. Jullie hebt zeker wel eens een hoogen
eikenboom gezien? Nu, zulk een hoogte
kunnen de wonderboomen op Sicilië berei
ken.
Op het eiland Creta, (jullie weet natuur
lijk van je atlas, waar dat eiland ligt) heb
ben de landbouwers ladders noodig om in
de boomen te klimmen. In den oogsttijd, als
de zaden uit de basten moeten worden ge
haald, klimmen de arbeiders dan ook bij
tientallen in de hooge boomen en werpen
de stekelige noten eenvoudig naar bene
den, waar zij, als de noot goed rijp is, dan
vanzelf wel opensplijten.
MIMI KAT EN JOKO.
Mimi Kat richtte zich eens op in haar
mandje, wreef zich de oogen uit, gaapte
en begon zich te wasschen. Buiten sloeg de
torenklok twaalf slagen; het was nacht.
Daarna wipte Mimi over den rand van de
mand en nam haar wandelstokje, dicht bij
den hoek staand. En weg ging Mimi Kat
door het venstertje, dat op een kier stond
en sprong vandaar in den tuin.
„Wat fijn, dat ik nu weer kan wandelen",
zei Mimi Kat tot zichzelf, stond stil en
streek met haar pootje haar snor op, zoo
als ze haar baas wel eens zak doen. Ze
zwaaide parmantig met haar stokje, maak
te eenige nuffige danspasjes.
„Hoe grappig, hoe grappig", zei Mimi
tot zichzelf toen ze zag, dat haar schaduw
ook meedanste. Dan greep ze haar stokje
weer, streek haar snor nog eens deftig op
en liep de lange straat in.
Bü het huis. waar de heer Jaoiks woonde
hield ze stil, sprong op de steenen pilaren
van het ijzeren hek en keek vol bewonde
ring naar de groote ronde maan. Wat was
die mooi, wat was die mooi! „Ik heb wel
lust om een beetje te zingen", zei Mimi Kat
tot zichzelf, ging toen recht op haar ach
terpoortjes zitten en begon te zingen. Ze
zong alle kattenliedjes, die ze vroeger van
haar moeder had geleerd en deed de mooi
ste nog een keer over
„Goeden avond juffrouw Kat", hoorde ze
plots en toen ze opkeek, zag ze Joko, de
lievelingsaap van den heer Japiks, met
wien jullie de vorige maal reeds kennis
maakten.
„Goeden avond, heer Joko", antwoordde
Mimi beleefd, „kom je ook eens kijken naar
de mooie maan?"
„Je hebt me wakker gemaakt met je ge
zang. Ik hoorde mijn baas al zeggen, dat
hij je wel eens leeren zou iederen nacht
hier voor het raam te gaan zingen. Laten
we maar weggaan, want het is hier niet
pluis".
„Kun jij zingen Joko?" vroeg Mimi plot
seling.
„Ik denk het niet", antwoordde deze,
„maar ik heb het nog nooit geprobeerd.
Mijn baasje zegt altijd: Joko heeft geen
stem!"
„Zal ik je dan zangles geven?"
„Goed", zei Joko, „ik wil graag, wan
neer kunnen we beginnen?"
Al wandelend kwamen ze bij een groot
huis, met een breede stoep. „Hier gaan we
zitten", besliste Mimi. „En hier krijg je
zangles!"
„Goed", zei Joko, die alles deed, wat
Mimi wilde. „Eerst zal ik zingen en dan
zingen we samen en als jij 't dan al kent,
zing je 't versje alleen.
Mimi begon en Joko ging verder....
Maar die arme Joko, hij deed heusch wel
zijn best, maar bracht er niet veel van te
recht. Eindelijk begon hij het 'n beetje te
leeren al ging het vaak nog valsch
Toen ze zoo zaten te zingen, hoorden ze
echter niet, dat er boven in het huis, waar
voor ze op het stoepje zaten, een raam
werd opengeschoven. Het dikke, ronde ge
zicht van de keukenmeid, met een groote
slaapmuts op, kwam voorzichtig te voor
schijn en toen een groote kan met water.
Do. .re. .mi. .fa. .mauw! mauw! riep Mimi
plots, want het water stroomde langs hun
rug.O, wat waren die dieren nat. Zoo
hard ze konden liepen ze weg
Joko riep onderweg nog: „Ik neem geen
zangles meer bij jou Mimi. De menschen
schijnen 't niet prettig te vinden om mijn
stem te hooren
FREDDY IS ONAARDIG.
Freddy is een jongen van acht jaar, een
leuke boy overigens, maar erg plaagziek.
Hij had nog een zusje van twee jaar, neen,
nóg geen twee jaar. De dreumes kon nog
niet loopen, maar hield heel veel van Fred,
ondanks het feit, dart Fred haar graag
plaagde.
Op een middag moest Fred op hert zusje
passen, want moe ging uit. Dat vond de
jongen niet leuk, want zijn vriendjes wa
ren aan het voetballen. Zijn moeder had
hem gezegd, <lat hij vooral niet de kamer
uit mocht gaan, want verbeeld je, dart het
kind in de wieg zou gaan staan en er dan
•uit zou vallen! Maar Fred je trok zich er
niets van aan en toen hij het zusje had toe
gedekt op zijn eigen onhandige manier
en toen hij zag dat het kind de oogjes dicht
deed, ging hij vlug naar de vriendjes toe.
Na een poosje besloot hij naar huis te gaan,
want hij wist niet, hoe laat moe zou terug
komen en merken mocht ze het niet, dat
hij weggegaan was. Gelukkig, dat zus nog
niet praten kon!
Toen hij thuis kwam, hoorde hij zus
hard schreeuwen. Hij schrok erg, toen hij
zag dat de wieg was gekanteld en zusje op
den grond lag. Hij tilde het kind vlug op
en legde het weer in de wieg, maar het
zusje bleef huilen. Misschien had ze wel
pijn, dacht Fred en wist er geen raad mee.
Hij duwde het kind een stukje snoepgoed in
den mond, wat zus eigenlijk niet eens mocht
eten. Even was het kind toen stil en bleef
dit ook, tot moe terugkeerde.
„Is zus zoet geweest?" vroeg moe aan
Fred. Fred, die een eerlijke jojngen was, en
er niet om wilde liegen, durfde niets te
zeggen. Moe ging naar de wieg en zag tot
haar verbazing, dat het kind aan een stuk
snoepgoed zat te bijten. Zij gaf Fred een
standje en vroeg, waarom hij snoepgoed
gaf aan een klein kind, dat er wel in zou
kunnen stikken, als men er niet op let.
Toen vertelde Fred, dat de wieg was om
gevallen en zus zoo lastig was geweest.
Moeder liet de huisdokter komen, want
ze was bang, dat zus iets was overkomen,
maar dit was gelukkig niet het geval. Fred,
die hiervoor bang was geweest en allang
spijt had van zijn daad, beloofde moeder
nooit meer uit te gaan als zus alleen thuis
was, en moe, ziende, dat Freddy's spijt op
recht was, sprak niet meer over het geval.
ZOO GAAT HET!
Gerda en Lou moesten voor hun moeder
een boodschap bij grootmoe doen, maar om
daar de komen, moesten zij langs verschil
lende weilanden. Moe had hun gezegd, niet
door de landen te gaan, maar de straatweg
te nemen. Ger had haar witte jurk aan, en
haar mooie schoenen en Lou zijn matro
zenpak. Het was erg warm weer, zoodat de
kinderen eigenlijk niet veel zin hadden den
weg om te loopen om op den straatweg te
komen.
Toen z;e ver genoeg Y&n huis waren, dat
V' v
„Wat doe jij daar zoo hoog in dien
boom?"
„Ik zoek paddestoelen
moe hen niert meer kon zien, gingen zij
tóch door de weilanden. In één er van was
een groote plas, waaromheen eenige breede
planken waren gelegd. „Ga je mee een
vlotje maken?" riep Lou plots. Ja, daar
voelde Ger wel voor. De kinderen dreven
langzaam de plas op, geholpen door twee
breede planken, die ze bij elkaar trachtten
te houden. Nu, leuk was het wel, maar ge
vaarlijk!
Plots gaf Lou een gil en viel, doordat hij
het evenwicht verloor, in de plas. Gerda,
die haar broertje eruit trachtte te helpen,
tuimelde eveneens in het water en hun
witte kleeren waren in een oogenblikje on-.,
toonbaar! i
Rillend van schrik en plotslinge kou
vlogen de kinderen naar hert kraantje, dart
bij den weg stond §n wasohten zoo goed en
zoó kwaad het ging, hun bemodderd.e
kleeren. Maar schoon werden die kleeren*
niet, dat begrijp je wel. Eindelijk gaven Ze
't maar op en juist, toen Ze naar huis terug
wilden keeren, want zóó konden ze niet
naar grootmoe, kwamen ze vader tegen, die
met de fiets aan de hand, den straatweg
kwam afwandelen. Wat was vader boos!'
Hij zette Lou vóór op de fiets en Gerda
achterop en in eenige oogenblikken waren
de, ondeugden thuis. Moe toonde zich niet
zoo boos als vader, maar keek verwijtend
naar de beide kinderen, die zich dit stil
verwijt nog meer aantrokken dan alle booze
woorden van vader.
HET DROEVIG VERHAALTJE VAN DE
KAT EN DE MUIZEN.
Op zekeren avond lag de poes in de ka
mer heerlijk te slapen, totdat zij plotseling
wakker schrikt door een zacht gekrabbel
aan den muur. Het is n.l. een kleine muis,
die naast een val zit, die door de bewoners
van het huis daar was gezet, Het is een
zeer ondeugende muis, want zij gaat aan
den achterkant van de val zitten, zooda/t
zij de kaas er af kan eten, zonder dart de val
dicht slaat. De poes, die dit bemerkt, sluipt
zoo zacht mogelijk naar haar toe, springt,
doch komt met haar poot in de val. Zij ka/n
nog juist bijtijds haar pootje wegtrekken.
Maar de muis is intusschen in haar hol. De
poes laat zieh evenwel niet door zoo'n
kleine muis beetnemen en gaat vlak bij het
muizenhol zitten loeren. Ze is in haar eer
gekrenkt door muisje's plagerijtjes en wil
die eer herstellenNa een oogenblik
komt weer een kleine muis te voorschijn,
de poes ziet het, schiet op haar toe en eet
haar op.... Zij heeft echter geroken, dat
nog meer muisjes zijn; zij blijft daarom
stil voor het holletje zitten en wacht
Na eenigen tijd echter valt ze in slaap.
De muizen komen nu een voor een uit het
holletje en gaan naar de andere muis zoe
ken, die volgens hen, wat lang uitblijft.
Als zij bij de val komen, schrikken zij en
denken, dat hun kameraadje door dit ding
is gedood. Zij beginnen van verdriet^ te
huilen. Door het gesnik wordt poes wak
ker en sluipt naar de diertjes. In één sprong
is zij bij de muizen, die van schrik niet
weten wat te doen en zelfs hun holletje
niet zoo gauw kunnen vinden. De poes geeft
ze allen een knauw, en vier muisjes val
len dood neer. De vijfde echter vindt het
zoo naar, dat haar geheele familie is uit
geroeid, dat zij er niet eens aan denken wil
alleen terug te keeren naar huis, zoodat da
poes, na een rijkelijk muizenmaal, nog een
heerlijk dessert heeft aan het vijfde, onge
lukkige muisje.