V
v#
DE GESCHIEDENIS VAN DEN
OLIJFBOOM.
i>"-v -
De olijfboom is een der beroemdste boo-
men der oudheid. De dichters hebben den
boom bezongen; de geschiedschrijvers haal
den den boom in hunne verhalen aan. Zijn
iot kronen gestrengelde bladeren ziet men
op vele gedenkpenningen en zijn takken,
alszinnebeeld van den vrede, sieren de
oudste gedenkstukken. Indien hij het voor
werp van zoo veel eerbewijzingen, en bijna
van aanbidding in de tijden der heidenen
was, zoo wat dit waarschijnlijk toe te
schrijven aan die aangename en zuivere
olie, welke uit den boom getrokken wordt,
of liever gezegd uit de vruchten. De olie
van den olijf speelt n.l. een groote rol bij
de gebruiken der oudheden.
Dit was in de tijden der Romeinen de
eenige bekende olie. Men stortte de olijf
olie op de lijkstapels, die werden verbrand
en men bracht die dan als offer aan de
goden. Zij strekt tot heiliging van de ge-
loovigen en men zalfde er de doode vors-,
ten mee om hun lichaam een welriekende
geur te geven na den dood en ook om het
stoffelijk overschot niet zoo snel ten prooi
van verval te doen maken.
In Rome wreven de kampvechters zich
met de olijfolie het lichaam en dit gebruik
Werd door alle burgers, nadat zij in het bad
geweest waren, nagevolgd; begrijpelijker
wijze steeg de olijfolie zeer in de achting
van iedereen en de regeering schreef zelfs
(De Olijfboom.;
ten laatste bepaalde wetten voor, voor hen,
die het waagde een olijfboom te doen om
kappen. Men had zelfs een vergunning noo-
dig, om een tak van den boom te halen.
In onze tijden worden de olijfboomen,
waar zij groeien, door dezelfde wetten be
schermd, die alle andere bezittingen be
schermen en men heeft geen andere aan
moediging noodig dan het voordeel, dat de
boomen biedt.
De olijfboom is oorspronkelijk uit Azië.
Het is uit dat werelddeel, zoo rijk in
sohoone voortbrengselen, dat hij zich in
Afrika en daarna in alle zuidelijke deelen
van Europa heeft verbreid. Men kweekt
dezen boom veel in het zuiden van Frank
rijk en de olie, die men aldaar vervaardigt,
geniet in den handel een welverdienden
naam.
De olijfboom kan slechts om het nut ge
zocht worden, want sierlijk is hij niet, dus
wordt niet geteelt om het mooie van den
boom. De stam van den olijfboom is laag,
de schors ruw en diep gekerfd, de takken
zijn niet schoon, maar hebben bleeke bla
deren en niet helder, frisch groen. De bloe
men, welke de vruchten voorafgaan, zijn
niet mooi van glans noch van geur. Zijn
vrucht is zelfs on verdragelij k bitter, wan
neer zij groen is en onsmakelijk, wanneer
zij rijp is. En toch is het die vrucht, die
haast niet te eten is, die kostbare, nuttige
olie voortbrengt en zelfs onmisbaar is ge
worden voor den mensch.
•'Vi:;»1
(De Olijftak.}
Van de oudste tijden af heeft men het
middel gevonden om deze vrucht zeer aan
genaam van smaak te maken, n.l. door haar
aan verschillende, eenvoudige bereidingen
te onderwerpen; zij bestaan voornamelijk
hierin, dat men de vrucht een zekeren tijd
in helder water, vermengd met zout of
azijn, laat staan. Sommigen doen er dan ook
nog specerijen of geurige kruiden bij. Zon
der deze bereiding zou het onmogelijk zijn
de olijf op te eten, behalve zeker soort, die
men zoete olijven noemt, en die slechts in
een vallei van Napels wordt geteeld en ner
gens anders kan groeien
De olijfboom groeit op allerlei gronden,
hoe onvruchtbaar deze gronden ook mogen
zijn; alleen moet de grond nimmer moe
rassig zijn, maar droge, losse grond is het
beste.
Wanneer de boomen worden overgeplant,
moet het klimaat der beide streken niet te
veel verschillen. Als de boomen van de
koude in de warmte komen, hebben de
telers groote kans, dat de boomen het niet
kunnen verdragen en sterven. Een groote
hitte zou ook noodlottig kunnen zijn voor
de boomen. In den loop der jaren is men
er evenwel in geslaagd de olijfboomen ook
in de koudere Noordelijke landen te kwee
een. De boomen staan hier dan in de open
lucht, alleen brengen ze geen vruchten
voort en als zij dit doen, dan worden de
vruchten zelden goed rijp.
Vooral wanneer de olijf zaad schiet, kan
de minste vorst nadeelige uitwerking heb
ben. Soms kwam het voor, dat één nacht
vorst, en dan behoeft het nog niet eens
sterke vorst te zijn, een geheele olijf kwee-
kerij vernietigde.
De olijfboomen gelijken veel op de oran
jeboom, welke in Zuid-Afrika groeit. Hij
levert slechts om de twee jaren vrucht, al
thans wanneer men zijn vruchten niet pas
in het begin van November plukt. Het is in
de streken van Aix, van Frankrijk, dat men
de handelswijze volgt, en men heeft daar
door ook een veel zuiverder olie dan elders.
De teelt van den olijfboom is heel eenvou
dig, en vordert weinig zorg. Het is voldoen
de het doode hout weg te nemen en zeer
matig te snoeien, slechts teneinde den vrij
en loop der lucht tusschen de takken te be
vorderen. Geen boom teelt gemakkelijker
voort dan de olijfboom. Indien door een of
ander toeval, zijn stammen of zijn takken
sterven, herleeft hij door wortelen en wel
dra ziet men in den grond weer nieuwe
loten opschieten. De jonge olijfboomen
dragen eerst in hun tien of twaalfde levens
jaar vruchten en eerst na dertig jaar kan
men van een rijke oogst spreken. De olijf
boom leeft zeer land; soms wel 5 of 6
eeuwen.
BIJ GROOTMOE.
O, wat was Frits altijd blij, als het
Woensdag was, dan mocht hij dadelijk uit
school naar Grootmoe. Daar speelt hij dan
den geheelen middag. En 's avonds komt
moeder hem halen. Het is nu ook Woens
dag en Frits stapt heel parmantig met zijn
boekentasch onder zijn arm naar groot
moe. Daar komt Hector, grootmoe's hond,
hem al tegemoet. „Dag Hekkie, koest
beestje", doet Frits vaderlijk, als Hector
blij tegen hem opspringt. En samen gaan
ze den tuin door naar de serre, waar groot
moe al op Fritsje zit te wachten. „Dag
Omaatje", riep hij blij „Dag lieve pongen",
begroet ze hem en zegt: O Frits, wat zie
je er uit! Wat heb je vuile handen, zeker
weer gestoeid! Kom, ga eerst even je hand
jes wasschen". Frits doet dadelijk wat
grootma zegt. Als moe thuis iets vraagt,
treuzelt hij nog wel eens, of beweert, dat
zijn handen „heelemaal" niet vuil zijn,
maar die lieve grootmoe, die hem altijd
zoo hartelijk ontvangt, durft hij niet te
genstribbelen.... J
„Zoo Frits, nu zie je er beter uit. We
gaan 'n fijne boterham eten en dan komt
Dolf* van tante Mies vanmiddag met je
spelen". „Fijn oma, dat leuk!" roept Fritz
en geeft oma een klappende kus op haar
wangen. „Nu kalm wat hoor! Eerst eten",
vermaant oma. O, wat eet Frits vlug; hij
speelt het brood letterlijk met zijn melk
naar binnenHa, daar komt Dolf al,
wat vlug! Als iedereen zijn boterham op
heeft, gaan Frits en Dolf in den tuin spe
len. Oma heeft zoo'n fijnen tuin met heer
lijke boomen, waar je in kunt klimmen, als
oma niet kijkt.... denkt Frits ondeugend.
Eerst gaan de jongens roovertje spelen.
Wat kun je je fijn verstoppen overal. O,
daar komt oma met limonade en koekjes
voor de „roovers". Alle schuilplaatsen, ho
len, revolvers en degens zijn vergeten en de
jongens vliegen grootma tegemoet, die ang
stig de jongens tracht af te weren, bang,
dat ze de glazen zal laten vallen.
„Oma, gauw weer weggaan hoor!" roept
Frits, „anders neemt Dolf u gevangen. Hij
is een menscheneter„Hè, nee jon
gens, niet zulke griezelige spelletjes, hui
vert grootje en lacht tegen de beide kin
deren, die er vervaarlijk uitzien met hun
petten achterstevoren op het hoofd en hun
sabels van boomtakken....
Na eenige uurtjes komt oma weer in
den tuin en wil de jongens roepen om bin
nen te komen, want niet lang daarna wordt
het eten op tafel gezet. Ze zoekt en kijkt en
roept, maar de jongens zijn weg. O, ze
hoort was, daar boven in den boom. „Kom
vlug naar beneden alsjeblieft, nare jon
gens!" roept oma verschrikt. „Welnee,
oma, we spelen vliegenier. We zijn op weg
naar Amerika„Nee hoor, eerst eten",
roept oma weer naar boven, waarop de
jongens alebei lachen. Die grootje kan zoo
kinderlijk angstig zijn. Stel je voor, zeggen
ze tegen elkaar: eerst eten, als je op weg
bent naar Amerika! Maar even later con
stateerde Dolf toch heusch een rare krie
beling in zijn maag en Frits heeft ook hon
ger van de lange reis. Ze besluiten ergens
te gaan dalen en hun vliegtuig op een
vliegterrein te brengen. Daar zien ze een
hotel staan, wacht, daar zouden wel 'ns
wat kunnen eten, en lachend hollen de
jongens op grootma's welgevulde eetta
fel toe. „Maar dat gaat zou maar niet",
zegt oma. „Eerst naar boven en je handen
wasschen en Dolf, kam je haren op, je ziet
er uit als een boschjesman."
„Dat is hij ook, grootma", geeft Frits
toe. „We hebben zóó heerlijk gespeeld, hè
Dolf". Ja, Dolf vond het ook. Het was een
leuke middag geweest.
In de kamer is de tafel voor drie perso
nen gedekt. Hè, echt feestelijk met die bloe
men in het midden, denkt Fritsje, die van
huiselijke gezelligheid houdt.
Oma doet vragen omtrent de reis en of
ze ook pech hebben gehad met hun vlieg
machines. „Niet in 't minst", doet Dolf ge
wichtig, „we hebben puike machines, oma".
„Ja, puike machines!" zegt Fritsje hem na,
die in Dolf altijd zoo'n „groote jongen"
heeft gezien, die veel wijzer is als Frits,
omdat hij al een jaar ouder is en dus veel
meer weet, tenminste zoo denkt Fritsje er
over.
Oma heeft heerlijke vroege kersen als
„toetje" en de jongens hebben pleizier met
de vruchten, die ze aan hun ooren en zelfs
aan de neus hangen.
Na tafel gaat oma op haar grooten stoel
zitten en Frits, „de vliegenier" wordt moe
en zet zich op oma's schoot. „Nu wat ver
tellen", roept Dolf, die ook geen zin meer
heeft naar buiten te gaan. En oma vertelt
een verhaaltje, waar Frits maar half naar
luistert, omdat hij zoo'n slaap heeft. Einde
lijk geeft Fritsje geen antwoord meer, als
oma hem iets vraagt. Ze zet hem op een
armstoel en Dolf gaat zijn huiswerk ma
ken voor den volgenden dag. O hemeltje!
Daar komt Frits' moeder al! Moeder en
oma drinken eerst nog een kopje thee en
dan vertrekken de kinderen. Moeder en
Frits brengen eerst Dolf naar huis, die oma
bedankt voor den leuken middag, die hij
gehad heeft. Ook Fritsje geeft oma netjes
een handje en een zoen op haar rimpe
lige wang en zegt, dat hij 't altijd „zoo
knal" vindt bij oma.
Op straat kijken de kinderen nog telkens
om naar oma, die voor het venster staat. Ze
zwaaien net zoolang, totdat ze haar niet
meer zien en loepen dan moe en slaperig
mee met moeder naar huis.
HET CIRCUSMEISJE.
Achter een van de groote circuswagens
zat op een bosje stroo een klein meisje. Hé,
wat zat ze daar rustig. Heerlijk scheen het
zonnetje en Stella keek met groote vraag-
oogen naar den blauwen hemel. Toch heer
lijk, dacht ze, zoo eens een uurtje op den
dag te kunnen doen wat je zelf wilt. En
dan zoo heerlijk nog eens te kunnen den
ken aan moeder! Ach die arme moeder, ze
was nu al twee jaar dood.
Van moeder had Stella het mooie blauwe
zijden jurkje gekregen, dat zij vanavond
aan mocht doen. Ze kreeg traantjes in haar
oogen. Ja, ze voelde het wel, ze wilde, dat
ze ook eens net als alle kinderen een goed
woordje en een vriendschappelijke bemoe
diging kreeg. Maar kom, waarom zou ze
gaan huilen. Ze had toch ook wel eens
plezier.
Ja, met Bobby haar lieve ponny, en dan
al die menschen in het circus. Het „won
derkind" werd Stella genoemd. Maar wat
had ze daaraan
Ze stond op en ging in de richting van
het dorp. Daar zag ze al de kinderen gezel
lig met elkaar spelen. Hè, wat zou ze ook
eens graag willen doen! Alle kinderen
keken haar nieuwsgierig aan. Een vreem
de! Vooral keken ze naar haar mooie
schoentjes.
„Mag ik mee doen?" vroeg ze aan een
paar meisjes, die touwtje sprongen. Ze
keken haar vreemd aan en lachten een
beetje tegen elkaar. Stella was evenwel
lang niet verlegen en vroeg het opnieuw.
„Kun je springen?" vroeg een der dorps
kinderen.
„Natuurlijk!" lachte Stella. Ze nam het
touw van de meisjes en liet haar een kunst
je zien. Stom verbaasd stonden de kinderen
toe te kijken, hoe Stella het touw tusschen
twee boomen spande en er op ging loopen
als liep ze op een stoep. Ze huppelde zelfs
en danste met haar lieve kleine voetjes.
Een troep menschen kwamen verbaasd
aangeloopen en stonden ev enverwonderd
als de dorpskinderen toe te zien, hoe vlug
en lenig Stella op het touw dansteDan
floep! stond ze weer midden tusschen de
kinderen en stelde voor touwtje te gaan
springen met z'n allen. De kinderen voel
den zich nu niet langer meer vreemd en
zelfs een beetje vijandig tegenover haar,
want Stella had haar leuke kunstjes laten
zien, die je Einders in het circus te zien
krijgt, maar waarvoor ze veel geld moest
betalen, wat de kinderen niet hadden. O,
wat had Stella dien middag een plezier. Ze
sprong het beste touwtje en liet de kleine
kinderen hartelijk lachen met haar leuke
touwkunstjes. Daarna moest ze wat vertel
len tegen de jongens en meisies. die haar
natuurlijk zeer bewonderden en benijd
den
„Nu moet ik weg hoor, want ik moet nog
oefenen voor vanavond, dag!"
De dorpskinderen zwaaiden, keken haar
na en bleven dan elkaar nog verbaasd
staan aangapen. Nee maar.wat interes
sant, zoo nieuw vriendinnetje
Vlug verdween Stella om den hoek van
de straat en voelde zich gelukkig en blij
als ieder kind
HOE WIJ EEN PAPIEREN DRINKBEKER
KUNNEN MAKEN.
Natuurlijk zul je weinig aan een papieren
drinkbeker hebben, maar toch is het wel
eens leuk zoo'n bekertje te maken en het
is ook heelemaal niet moeiijlk.
3
Je neemt een vierkant stuk papier en
vouwt dit om, zooals je op figuur I kunt
zien, aangegeven door een stippellijntje.
Als je dat omgevouwen hebt, heb je een
vorm als fig. 2. Nu kijk je naar figuur 3.
Je moet er wel op letten, dat de punt a niet
den rand aanraakt. Het lijntje b loopt al-
zoo evenwijdig met het lijntje c, en het
lijntje d met e. Nu doe je hetzelfde met de
andere punt, zoodat jje tenslotte figuur 4
krijgt. De twee driehoekige punten, die
naast het lettertje f staan vouw je nu in
tegenovergestelde richting, om dus één naar
voren en één naar achteren, zoodat je een
gelijke rand aan het bekertje krijgt. Je ziet,
heelemaal niet moeilijk.
GEZAMENLIJKE BELANGEN.
De organist: „Ik ben musicus; ik geef
concerten op pijporgel".
De trotsche vader: „Ach zoo! Ik zou graag
willen, dat U met mijn zoon kennis maakte.
Hij speelt in de mondorgelclub. Misschien,
dat jullie musici elkaar kunnen helpen.."
ZOOALS EEN DAME.
Moeder had visite, en kleine Beppie, die
boven op haar kamertje had zitten spelen,
kwam met veel lawaai de trap afhollen.
Moeder riep haar binnen en zei: „Bep
pie ga terug naar boven en kom dan heel
zacht als een nette jonge dame naar bene
den".
Beppie verdween. Na eenige oogenblik-
ken kwam ze terug en vroeg: „Hebt U me
dan de trap af hooren komen, moeder?"
„Nee", zei moeder, je kwam heel netjes
beneden.
„Ja", antwoordde Beppie, „ik heb me
heel zacht langs de leuning van de trap
laten glijden".
Waarom kom je
zoo laat.
Moeke had me
even noodig.
Kon een ander dal
niet opknappen?
Neen, 't ging om
vijf klappen op m'v
je-weet-wel.
(Grüigölrel