De zwervers in de woestijnen.
IETS OVER DE BEDOEÏEN
MÉ®
HET ONGELUK VAN AN
m^mmê
DE EERSTE BROEK.
WAT ftJEN IN VERSCHILLENDE
LANDEN EET.
MERKWAARDIGE ZEEREIS
VAN EEN FLESCH.
HOE TRUUS OP
ZUSJE PASTE.
KRUIP DOOR SLUIP DOOF
De naam Bedoeïn, welke jullie ongetwij
feld wel eens zult hebben gehoord, is af
komstig van een Arabisch woord, dat
eigenlijk „bewoner van de woestijn" betee-
kent. 3adoeïnen worden die Arabieren ge
noemd, die -ran de eene streek in de woes
tijn naar de andere zwerven; zij trekken
van Arabië naar Ncord-Afrika en wonen
enkele maanden in die streken, waar wa
ter en weiden voor hun vee te vinden is.
Daar slaan zij dan voorloopig hun tenten
op en trekken dan later weer verder. Som
mige der Btdoeïnenstammen hebben hun
eigen landstreek, waarop zij geen vreem
den dulden.
De Bedoeïnen zijn tamelijk groot en
sterk, maar grooter is hun vlugheid en hun
vaardigheid in het schieten. Zij zijn ook
uiterst taai van gestel. Dikwijls moeten zij
4 of dagen zander eten of drinken le
ven. De Bedoeïren hebben vurige oogen,
-welke op den Furopueeschen vreemdeling
meestal zoo'n diepen indruk n aken, dat
deze bijna geneigd is de wonderlijke verha
len te gelooven, welke van de Bedoeïnen
gaan, maar die meestal slechts op fantasie
berusten.
De Bedot'nen scheren, wanneer zij
ouder worden, het hoofdhaar af en laten
dan alleen op den schede) een bosje haar
staan. Dit bos-e haar, zoo zeggen zij, dient
om Mohammed behulpzaam te zijn., Want
volgens net Mohammedaansche geloof
worden de volgelingen van den grooten
profeet bij den dood naar het paradijs ge
trokken en Mohammed heeft dan maar
aan het haarbosje te trekken....
De kleeren der Bedoeïnen zijn heel
eigenaardig; zij bestaan hoofdzakelijk uit
loofribedekking, mantel en lang hemd.
Het hemd is van grove katoen en heeft
Kleir. Jantje stapt daar als een haan,
Waarom?
Zijn eerste broekje heeft hij aan,
Waaraan zoo piekfijn knoopjes staan,
Daarom!
Klein Jantje is zoo blij van zin,
Waarom?
Er zitten mooie zakken in,
Dat is zoo heerlijk in 't begin,
Daarom!
Boos gaat hij voor den spiegel staan,
Waarom?
Hij ziet daar nog zoo'n ventje staan
Met net zoo'n piekfijn broekje aan,
Daarom!
Dan slaat hij stuk het spiegelglas,
Waarom?
Omdat het ventje in dat glas,
Juist even mooi als Jantje was.
Daarom!
Maar moeder komt op dat geraas,
Waarom?
Zij neemt ons Jantje en slaat helaas
Op 't piekfijn broekje van den baas,
Daarom!
heel wijde mouwen. Dit
hemd is wit, maar dik
wijls zoo vuil, dat de
kleur niet meer wit is te
noemen. De Bedoeïnen
zijn n.l. niet bijzonder
proper en het wasschen
van kleeren vinden zij
een overdreven luxe, die
zich alleen de heel rijke
onder hen kunnen per-
mitteeren.
De mantel van den
Bedoeïnen wordt Abba
genoemd en bestaat over
het algemeen van heel
grove stof. zooiets als
jute, of ook wel uit ge
sponnen kameelhaar. Is
een Bedoeïn heel rijk, dan schaft hij zich
een mantel aan, waardoor gouddraden zijn
geweven. ILeeren met gouddraad vinden
deze menschen het mooist, wat er bestaat.
Ook felle kleuren vinden zij heel mooi. De
rijke Bedoeïn, zeggen zij, heeft heel veel
voor, want hij kan zich kleeren aanschaf
fen in de meest verschillende kleuren.
De Bedoeïnen zijn echte vechtersbazen.
Zij vechten meestal nog met heel primi
tieve wapenen, maar in de laatste jaren ma
ken zij toch ook bijna allen gebruik van
de moderne geweren.
Op bijgaand prentje zien jullie eenige
oude wapenen, welke in vroeger jaren door
de Bedoeïnen bij een oorlog werden ge
bruikt. De eerste afbeelding geeft een wa
terkruik weer. Je kunt nog het touwtje
zien, waarin de kruik om den hals wordt
gehangen. De overige afbeeldingen zijn
wapens, zooals een mes of dolk, een pa-
tronentasch, die over de borst wordt ge
dragen, een kruidhoorn, een tabakspijp en
een houten doos, waarin de onmisbare
koffie wordt bewaard.
Op de andere afbeelding zien jullie een
drietal Bedoeïnen, die als echter Arabische
roovers zich schuil houden in een spelonk
en vanuit de duisternis de vreemde carava-
nen beschieten om ze vervolgens te plun
deren.
Een Italiaan vergenoegt zich met maca
roni, een stuk brood en een trosje druiven,
maar een Eskimo verslindt dagelijks wel
twintig pond vleésch. Een Hindoe gebruikt
tusschen zonsopgang en -ondergang niet
meer dan een paar lepels rijst, terwijl een
volwassen Rus in denzelfden tijd dertig
pond vleesch noodig heeft om zijn voortdu-
renden honger eenigszins te stillen! Een
Chinees is verzot op haaivischvinnen, be
dorven eieren, zeeslakken en vogelnestjes.
De Eskimojeugd geraakt in verrukking,
wanneer men haar kaarsenvet voorzet, en de
Arabieren snijden hun ossenvleesch liefst
rauw af om het zoo, gedrenkt in ossenbloed,
op te eten. De wintervoorraad van de be
woners van Groenland bestaat uit wilde
aardbeien en half uitgebroede eieren. Deze
twee gerechten doen zij bij elkaar in een
zak van zeehondenvel en overgieten de
„lekkernij" met walvischtraan.
Wanneer de Eskimo op zijn lange reis
honger krijgt, dan slacht hij een van de
rendieren, die voor zijn slede loopt. Daar
bij moet hij heel goed uitkijken, dat de
hongerige wolven, die versch bloed al mij
len ver kunnen ruiken, niet met het ge-
doode dier er van door gaan, wat meer dan
eens voorkomt, wanneer de Eskimo niet op
zijn tellen past. De Eskimo's hebben, als
zij op reis gaan, ook altijd enkele wapens
bij zich, om zich te verdedigen, wanneer zij
door hongerige wolven zouden worden
aangevallen.
De Australiërs eten zelfs de giftigste
slangen en zeggen, dat zij een „smakelijk
hapje" zijn, alleen.... met moet er aan
wennen. De boeren in Australië houden
over het algemeen heel veel van addersoep
en addergelei, zooals je weet zijn adders
vergiftig. Wanneer men in de buurt van een
adder, (die veel weg heeft van een kik-
vorsch), komt, dan spuwt het dier een gift
uit zijn bek en wanneer dit gif in ons
vleesch dringt, dan zijn wij verloren. De
En tóch was dit een medicijn,
Waarom?
Nu weet ons Jantje, al is hij klein,
,Dat hij nooit meer zoo trotsch mag zjjn,
Daarom!
Australiërs zijn in het vangen van adders
heel handig. Zij lokken de dieren in een
val door een stuk versch vleesch aan een
stok te hangen. Over de stok heen komt
een groot stuk gaas, zoodat de dieren, als
zij van het vleesch eten, alreeds gevangen
zitten. De boerenjongens grijpen de kleine
dieren, die zich heftig verweren door gif
te spuwen, maar met een handige bewe
ging snijdt men de adders den kop af.
Afrikaansche lekkerbekken kunnen niet
méér verrukt zijn, dan wanneer zij een heel
jong aapje te eten krijgen. Het aapje moet
een paar uur in een open vuurtje zijn ge
roosterd. Een reiziger, die eens bij een in
boorling van Centraal Afrika „te gast" was,
kreeg ook een stukje apenvleesch, dat hij
uit beleefdheid tegenover zijn gastheer niet
mocht weigeren. Hij beweerde, dat het
apenvleesch heel goed smaakt, en als men
het niet wist, zou men denken, dat het een
konijnenboutje was. De Afrikaansche jon
gens lusten ook vleermuizen.
In de kleine Chineesche eethuizen, die
men in elke stad en in elk dorp van het uit
gestrekte China vindt, kan men vaak katten
en hondenvleesch bestellen. Ook op de
Zuidzee-eilanden behoort het katten- en
hondenvleesch tot een der lekkernijen.
Op deze eilanden worden de honden dik
wijls met melk vetgemest, om dan, wan
neer er een familiefeestje plaats vindt, te
worden geslacht, om op den feestdisch te
prijken. Voor een dikken, grooten hond
ruilt men graag een volwassen koe!
In vroeger jaren beschouwden de Chinee-
zen iemand als „rijk", wanneer hij ratten-
hersenen at. De Chineezen noemen dit een
feestgerecht, dat niet iedereen zich kan
veroorloven.
De Hottentotten bereiden uit kippeneie
ren een soort van soep, die met koffie is
vermengd. Ook witte mieren worden door
hen dikwijls gegeten. Verder verslinden zij
handenvol.... geroosterde rupsen, die als
gesuikerde room of amandeldeeg moeten
smaken. De kinderen der Hottentotten heb
ben graag een pak slaag over voor een
schoteltje geroosterde rupsen.
Om bepaalde zeestroomen te volgen,
worden er dikwijls gesloten flesschen op
verschillende plaatsen in zee gegooid. In
de flesch sluit men een papier, waarop
staat, wanneer de flesch in zee werd ge
worpen, door wien, enz. In den loop der
jaren, en vooral in de oorlogsjaren hebben
talrijke flesschen een dergelijke zeereis ge
maakt. Vooral aan de kusten van de
Middellandsche Zee werden toen veel
flesschen gevonden. Zoodoende kon men
ook bepalen welke richting de zeestroo-
mingen volgden. Zekere Dr. Becker, die
jarenlang op een schin had gevaren, heeft
eens een heelnauwkeunge beschrijving ge
geven van de zeereis van een flesch.
„In het begin van Mei 1859 werd er een
flesch aan het Coorongstrand, in Zuid-
Australië, nabij den mond van den Mur
ray opgevisght Volgens een brief, welke
in de flesch lag, wa.s de flesch op 4 Mei
1857 bij Cap-Verd, op de Westkust van
Afrika in zeegeworpen. Langs welken weg
zou deze flesch nu in die twee jaren tijds
naar Australië zijn gekomen. Blijkbaar had
zij niet den gewonen weg van Cap Verd
naar het Westen gekozen, maar was in den
Guinea golfstroom geraakt, die haar zuid
waarts dreef, tot zij den Equatoriaalstroom
had bereikt. Misschien is de flesch toen
aan de kust van Zuid-Amarika aangeland
en toen weer in den zuidelij keri Atlanti-
schen Oceaan meegesleurd. Daardoor kwam
de flesch oin het zuidpunt van Afrika naar
den Indischen Oceaan, waar de hevige
westenwinden, welke daar haast het geheele
jaar door woedden, naar verder naar het
Oosten, naar de zuidkust van Australië
hebben gevoerd".
Ongetwijfeld een heel merkwaardige reis,
zooals zoo'n kleine flesch die ondernam.
Maar natuurlijk maitei niet alle flesschen,
welke in de zee worden geworpen, zoo'n
lange reis. Er werd b.v. nog niet lang ge
leden door een Engelschman een flesch in
het water gegooid, welke, zooals de En
gelschman, hoopte, een reis om de wereld
moest maken. In de flesch deed de man een
zeekaartje, dat de vinder duidelijk zou ma
ken, welken weg de flesch had afgelegd.
Maar tot een wereldreis is het nooit ge
komen, want de flescr. landde tot drie keer
toe aan de Noord-Isrsche kust. Nog eens
probeerde de Engelschman het. Hij gooide
opnieuw een flesch met zeekaartje in het
water en wéér kwam de flesch aan de Ier-
sche kust aan en wéér was er een behulp
zame Ier, die het kaartje naar den En
gelschman terug zond. De Engelschman liet
den moed echter niet zinken en gooide weer
een flesch in het water, die. den volgen
den morgen alweer aan het Engelsche
strand lag, niet ver van het zomerhuisje
van den Engelschman.Toen gaf de En
gelschman het maar o.p!
Op de vier bijgaande prentjes kun je
zien hoe Truus op haar zusje paste, toen
zij met de kleine dreumes ging wandelen
en onderweg haar vriendinnen tegen
kwam. „Laat haar niet los loopen, hoor
Truus", had moeder gewaarschuwd. „Nee
moeder", had Truusje gehoorzaam gezegd-
maar owee! Daar in de verte zag zij al
haar twee vriendinnen, Koos je en Bep, in
druk gesprek gewikkeld. Even groeten en
dan voorbij gaan.... nee, het waren toch
haar vriendinnetjes! „Dag Truus, luister
'ns even. Weet je wat we van plan zijn.
En dan volgde het verhaal van de beide
meisjes.... Truus luisterde met open
mond en ooien en bemerkte niet, dat zus
haar hand uit die van Truus had losgelaten
en het kleine ding alleen over den weg
stak, het weiland in en bij de sloot op haar
knietjes ging liggen om de mooie, hel
gele bloempjes te plukken, welke tusschen
het hooge riet in het water hingen. „Mooi,
mooi", mompelde het kleintje en kwam al
dichter bi.! het water. Totdat.... o schrik,
haar klompje uitgleed in het glibberige
slijkt en zus vièl met een schrik-gilletje
in het water. Alle drie de meisjes holden,
nu naar de sloot, waaruit natte zusje met
vereende krachten werd getrokken. Nu
vlug naar huis, zusje kon er ziek van
worden. Het schreiende kind op haar ar
men vloog Truus naar haar moeder, ge
volgd door cie twee meisjes. Wat zal moe
der bcos geweest zijn! Daar zat vast een
standje voor Truus op, maar tja.... waar
om zorgde zij dan ook niet beter voor
zus.'
MOPPEN.
„Vader, wat is de wind?" vraagt Hans
die alles moet vragen.
„Dat is lucht, die haast heeft", zegt vadei
zonder van zijn krant op te zien.
„Bep", zegt moeder, „hier heb je een ap
pel. Verdeel 'm zusterlijk met Fientje".
Bep neemt de appel van moeder aan er
loopt naar Fienjte. „Hier Fie", zegt zij, „w<
mogen die appel hebben, maar jij moet zus
terlijk deelen!"
Er woonden heel wat kinderen in de
straat. Na school speelden zij meestal bui
ten, de jongens hoepelden, voetbalden of
tolden, de meisjes sprongen touw, buter-
tje, of wel het spel dat er op dat moment 't
meest werd gespeeld. Soms speelden de
jongens en meisjes tezamen b.v. schipper
mag ik overvaren, verstoppertje of zoo,
maar de jongens waren zoo wild, dat de
pret meestal ir een huilpartij eindigde.
Zoo kwam het dan ook, dat meestal de
jongens en meisjes «part speelden en zelfs
iedere groep in een ander deel van de
straat. Dat leek wel 'n stilzwijgende over
eenkomst te zijn geworden en het voldeed
goed.
Nu was er een jongen in de straat, die
een echte plaagkop was, een „flauwe vent",
zooals de jongens van hem zeiden. Hij pro
beerde altijd het spel in de war te schop
pen en hij trok de meisjes aan de haarlin
ten, enz. De jongens noch de meisjes kon
den hem uitstaan, maar het scheen wel, of
hij zich daar niets van aantrok, want steeds
kwam hij terug en vroeg hij of hij mee
mocht spelen, om den even later c.e boel in
de war te sturen.
Op een mooien middag waren de meis
jes uit de straat buiten en na verschil
lende spelletjes te hebben gedaan, beslo
ten zij „kruip door sluip door" te gaan
spelen. Dat ging een tijdje goed en zij pro
beerden er allerlei figuren mee te maken,
niet zoo alleen maar door kruipen, maar
vormingen in de rijen te maken. Dat was
een leuk spel en iedereen had pret.toen
die nare Klaas plotseling weer op het too-
neel verscheen. Toen hij de meisjes daar
boo aardig zag spelen, besloot hij dat spel
eens uit te maken.
Toen het laatste meisje net door den boog
wilde gaan, kwam hü hard aangehold om
ook mee te kruipen, maar dat wilden de
meisjes niet. Klaas, boos dat zij hem niel
wilden laiten meedoen, gaf een der meis
jes een geduchte stomp in den rug, zoo-
hard, dat zij voorover viel en doodstil op
de straat bleef ligger. Lachend en gekheid
makend holde Klaas weg.
De andere meisjes probeerden An, die
op den grond lag, op te beuren, maar ze
scheen bewusteloos. Verschrikt riep een
der meisjes haar moeder, die geheel van
streek den dokter opbelde. Deze kwam vrij
spoedig, en schudde bedenkelijk het hoofd.
Het arme kind moest naar een ziekenhuis
worden vervoerd, daar zij een lichte her
senschudding had opgeloopen. Klaas, die
eerst was weggehold, voelde zijn geweten
knagen en wist geen raad van angst, want
wat zou vader zeggen?Nog denzelfden
avond belde een politie-agent aan de deur
van Klaas' woning en vader, die hem te
woord stond, hoorde toen van het door
Klaas verzwegen ongeval. Klaas' vader
werd door de politie aansprakelijk gesteld
voor alle ziekenhuis- en verplegingskosten
van het meisje. Klaas verwachtte, dat va
der hem geducht onder handen zcu ne
men, maar hij deed dit niet. Stil zat
Klaas' vader in een stoel, zijn handen tus
schen het hoofd en dacht ernstig na. Nu,
Klaas had nog veel liever een pak rammel
gekregen dan dat bedroefd gezicht van va
der te moeten zien! Wat een slechte jon
gen was hij toch, zoo bedacht hij zelf. Ver
beeld je, dat An niet meer beter werd.
„Vader", zei hij schuchter, „waarom zeg je
niets? Ik.... ikheb zoo'n spijt.... Ik
ben geloof ik erg slecht geweest"Meer
kon Klaas, die heusch spijt had, niet uit
brengen. Tranen van berouw rolde over
zijn wangen.... Klaas moest beterschap
beloven en.... hield woord. En weken
lang spaarde Klaas van zijn zakgeld om
An fruit en bloemen te laten brengen en
eenmaal durfde hij zelfs naar de kamer te
gaan, waar kleine An lag en An was ge
lukkig niet meer boos op hem.
Door dit ongeval was er plotseling een
ommekeer in het leven van Klaas geko
men en eer er drie maanden om waren,
was hij de aardigste en de hulpvaardigste
jongen uit de buurt. An werd gelukkig
geheel beter en Klaas werd haar beste
vriend ie-