Het spook in de
oude burcht.
Vlinders
blazen
ONZE KLEINE JAN.
Een frisch morgenbad.
Leeraar: Waar is het einde van de trem,
Henk: Waar de locomotief zit, meneei.
I
Jantje lacht en is zoo blij,
Klapt in zijn handjes, dei-dei-dei!
Daarna heeft hij groot verdriet,
Omdat hij moedertje niet ziet.
Moeder komt al, met zijn eten,
Jan is zijn verdriet vergeten.
Van Topy Konijn, die niet in het water
durfde.
„Kom, kinders", zei mevrouw Does op
een morgen, „zoek je badcostuum op, dan
gaan we eens een heerlijk frisch zeebad
nemen!"
„Heerlijk, heerlijk!" riepen de kinderen
in koor en vlogen naar hun buurtjes om
het leuke nieuwtje te vertellen. „We gaan
ook mee!" riepen dezen.
„Natuurlijk, jullie gaan ook mee", ant
woordde mevrouw Does, die pret had om
al die blijde gezichten, die zij om zich heen
zag.
In minder dan geen tijd waren ze naar
het strand gehold, waar het nog heel stil
was, omdat het zoo vroeg in den morgen
v/as. „Wat fijn hier!" riepen de kinderen
en bespetten elkaar met het frissche kou
de zeewater. Het was een spektakel van
belang. De een gooide den ander heelemaal
nat, totdatzij aan de koude van het zee
water gewend waren en plasten en spron
gen, dat het een lust was om te zien.
„Waar is Topy Konijn?" vroeg Miesje
Muis plotseling, maar het antwoord hoor
de zij niet, want een groote golf nam haar
op en gooide haar een anderen kant uit.
Pfff! wat vies smaakte dat water.De an
deren lachten. Miesje Muis was ook zóó
klein; de golfjes behoefden niet eens zoo
hoog te zijn, of de kleine Miesje was al
heelemaal nat. Opeens kregen ze Topy Ko
nijn in het oog. O, het was om te lachen!
Wat stond ze daar kleumerig tegen de dui
nen aan!
Ze was nog heelemaal niet in zee ge
weest. „Kom toch in het water!" riepen de
anderen haar toe. Maar Topy schudde het
kopje. Ze vond het te koud. „Wat een ban
gerd!" riep mevrouw Does, „wacht, ik zal
haar n's doopen". Ze liep op Topy toe,
pakte haar bij een pootje en zei: „Kom, we
gaan samen heerlijk zwemmen.." „Nee,
nee, ik wil niet, het water is zoo koud",
zeurde Topy. „Och kind, hoe weet je dat
nu. Je bent er nog niet eens in geweest!"
grapten de anderen.
Topy trok en rukte, maar mevrouw
Does stapte regelrecht op het water af.
Oei! Topy's pootjes werden al nat.. Neen
ze ging niet in het water, ze wilde liever
naar huis.Wat hoorde zij daar achter
zich. Kwam er iemand aanloopen?Maar
vóór Topy kon omzien, hadden twee
eendjes, die ook juist een frisch morgen-
bad wilden gaan nemen, haar kort en
krachtig in het water geduwd! De ande
ren lachten en bange Topy gilde. Ze was
nu heelemaal nat en werd nog natter, door
dat de anderen haar met water bespatten.
Dat kon ze niet toelaten en niet lang
daarna gooide zij het schuimend water
naar die plaaggeesten terug. Gelukkig! Ze
vond het water al minder koud. „Zie je
wel, dat je 't wel leuk vind", riep mevrouw
Does. „Je durft niet omdat je bang bent
voor het water, maar niet omdat je niet
tegen de koude kunt." Topy antwoordde
maar niet. Ze hadden eigenlijk toch wel
gelijk
Een griezelige geschiedenis.
De jongens toonen hun hazenharten.
door
Carly Vos.
O, dat gaf opeens een opschudding in de
klas. Een van de jongens vertelde, dat hij
op de Pieterburcht, een oude ruïne, vlak
bij ons dorp, het spook, waarover men
steeds sprak, zelf had gezien.
„Spoken bestaan niet!" had onze leeraar
toen gezegd en vertelde ons toen een lan
ge geschiedenis, om ons duidelijk te maken,
dat dergelijke sprookjes nooit waar konden
zijn. En zoo keerde de rust in de klas weer
terug.
Uit dun papier knippen wij een paar
vlindervormen, die wij naar verkiezing
mooi kunnen kleuren. Als deze vlinders
klaar zijn, kunnen wij met een garen
klosje er een aardig spelletje van maken.
De klos dient als blaaspijp, waardoor wij
zachtjes heen blazen. De bovenop gelegde
vlinder, waarvan wij de vleugels een beet-
.je naar achteren vouwen, gaat door onze
adem bewegen en als wij een beetje oefe
nen is het net alsof de vlinder werkelijk
vliegt.
Nog een ander spelletje met een klosje
laten wij hier volgen. Behalve de klos heb
je noodig vier stevige haarspelden en een
celluloid balletje, zoo'n pingpong-balletje.
De vier haarspelden worden met de pun
ten naar beneden in de opening van de
klos gestoken en van boven een beetje uit
elkaar gebogen, zoodat het balletje er tus-
schen in kan liggen. Blazen wij nu door
de opening van de klos, dan gaat het bal
letje de hoogte in. Aardig is het dit spel
letje goed te oefenen en dan met je vriend
je de bal op eikaars klosje te blazen, maar
denk er om er is heel wat oefening voor
noodig, want het balletje valt natuurlijk in
het begin dikwijls op den grond.
KNIPPRENT.
UIT DE MIDDELEEUWEN.
Hier zien jullie weer zoo'n gezellige
knipprent. Als alle stukjes zorgvuldig
langs de randen zijn uitgeknipt, probeer
er dan een plaatje van te leggen, dat je
een beeld te zien geeft uit de Middeleeu
wen.
Maar toen begon Henk: „Maar meneer,
Karei zegt, dat hij het spook zelf gezien
heeft. Het was heelemaal wit en kwam
naar hem toe zweven, en met gloeiende
oogen heeft het spook hem aangekeken."
Wij voelden een koude rilling over on
zen rug loopen, en de heele klas was weer
precies even opgewonden als straks. Ja,
verschillenden van ons keken angstig de
klas rond alsof zij verwachtten, dat zich
hier minstens eenige spoken tegelijk op
hielden en als zij een schaduw zagen be
wegen, durfden zij bijna geen adem meer
te halen.
Toen vertelde onze onderwijzer ons ech
ter zoo'n prachtgeschiedenis, dat wij weer
rustig werden. Deze geschiedenis handelde
over een klein meisje, dat ook bang voor
spoken was, toen zij eens alleen in huis
was. Toen moeder echter thuis kwam en zij
het vertelde, bleek later, dat er een witte
handdoek buiten had gehangen, en dat 't
meisje die doek, die door den wind heen
en weer bewogen werd, voor een spook
had aangezien.
Toen moesten wij toch allemaal hartelijk
lachen. En Peter zei hardop: „Ja, zoo is
het, er zijn heelemaal geen spoken!" En
wij jongens vielen hem bij, hoewel wij er
diep in ons hart heelemaal niet van over
tuigd waren.
Toen wij 's middags uit school kwamen,
vroeg Peter ons: „Wie gaat er mee op
avontuur, jongens! Vanavond gaan wij
naar de Pieterburcht. Nu, wie gaat er
mee?"
Met ons vieren meldden wij ons aan.
Eerst moesten wij naar huis, om te eten.
Gewoonlijk moesten wij 's avonds om
zeven uur weer thuis zijn, en het duurde
dan ook lang, voor moeder ons toestem
ming gaf, dat wij dien avond later thuis
mochten komen. Maar zij hoefde niet bang
te zijn, want wij waren toch al twaalf jaar
oud.
Het schemerde reeds, toen wij op weg
gingen. Eerst liepen wij rustig en zongen
een gezellig lied. Hoe dichter wij echter
bij den burcht kwamen, des te langzamer
gingen wij loopen, zingen deden wij al
lang niet meer.
Intusschen was het reeds geheel donker
geworden. Slechts de maan verlichtte het
landschap en de boomen en struiken vlak
bij de burcht zagen er griezelig en spook
achtig uit. Opeens liet een uil zijn gekras
hooren, daar schrokken wij zoo hevig van,
dat een paar van ons besloten maar liever
naar huis te gaan. Toen kwamen wij een
van de houtvesters uit de buurt tegen, dat
stelde ons weer gerust, want wij kenden
den man goed.
Zoo kwamen wij eindelijk aan het doel
van onze wandeling. Met kloppende har
ten liepen wij langs de oude ruïne.
„Willen jullie wel eens maken, dat jul
lie wegkomen!" riep plotseling een stem.
Wij schrokken natuurlijk en liepen een
heel eind terug. Het koude angstzweet
brak ons uit. Het bosch, de heesters,
alles kraakte! Wij dachten dat het spook
minstens vlak achter ons was.
„Staan blijven!" riep Peter, onze aan
voerder. „Hazenharten, dat jullie zijn!" Be
vend bleven wij staan en keken angstig
om en krompen toen weer ineen.
Want daar kwam iets wits naar ons toe
zweven. Rudi maakte zich al uit de voeten
en brulde, dat hij naar huis ging, doch toen
de witte, zwevende gestalte dichterbij
kwam, zagen wij dat het een doek was,
waarin een stok was gestoken, en dat Pe
ter dien stok in zijn hand had.
Wij bestormden hem met vragen.
„Idioten, om zoo bang te zijn!" zei Pe
ter, weet je wat het spook is? Een van de
boeren hier heeft een appelboom en om
nu de dieven op een afstand te houden,
heeft hij bij den boom deze witte lap aan
een stok gebonden gezet, de menschen
denken dat 't een spook is, komen zij niet
bij den appelboom en zoo hoeft hij geen
angst voor de dieven te hebben."
Verwonderd keken wij Peter aan. Dat
was nog eens een held.
Toen gingen wij terug naar huis. Wij wa
ren vreeselijk trotsch, dat wij thuis kon
den vertellen, dat de Pietersburcht in het
geheel geen spook huisvest, alleen vertel
den wij er niet bij, dat Peter alleen zoo
dapper was geweest om te onderzoeken,
wat het witte ding was, dat heen en weer
fladderde. Wij hadden nu geen angst meer,
als wij boomen en heesters hoorden kra
ken, of een uil hoorden krassen. Wij wa
ren beslist heelemaal niet meer bang, of
misschien., nog maar een heel klein
beetje.
PARIJS KRIJGT EEN BAD.
De stad van het licht hecht er groote
waarde aan, zich ter gelegenheid van de
Wereldtentoonstelling 1937 in al haar
schoonheid te presenteeren. Overal ziet men
thans beambten bezig naar vuil in de stra
ten van Parijs te speuren. Alle schandvlek
ken moeten worden opgeteekend en de
volgende stap zal een groote schoonmaak
van de Fransche hoofdstad zijn.
De „reinigingsbrigade" heeft reeds een
aanval ondernomen op het gebouw van het
Legioen van Eer op den Qual d'Orsay, een
van de merkwaardigste bouwwerken van
Parijs. In de parken zijn de tuinlieden druk
bezig oude planten te verwijderen en nieu
we aanplantingen aan te leggen. De koepel
van den Invalidendom zal voor het eerst
sinds zeventig jaren weer opnieuw verguld
worden. Acht kilogram zuiver bladgoud
heeft men daarvoor noodig.
Alle gebouwen in 't 5de arrondissement
zullen grondig schoon gemaakt worden.
De andere wijken van Parijs komen de een
na de ander aan de beurt. Wanneer de ten
toonstellingbezoekers het Quartier Latin of
Montparnasse opzoeken, in de verwachting,
daar het oude, behaaglijke, door den ouder
dom gelouterde Parijs te vinden, dan zullen
zij teleurgesteld worden. Ook hier ontko
men de huisgevels niet aan de groote
schoonmaak.
Overigens is het niet voor de eerste maal,
dat er in Parijs 'n dergelijke groote schoon
maak onder den druk van de autoriteiten
plaats vindt. In het jaar 1852 werd er
door den gemeenteraad een verordening
afgekondigd, dat alle huiseigenaren hun
bezittingen minstens eens in de tien jaren
grondig moesten laten reinigen en zulks
zoowel aan de straat- als aan de achterzij
de. Tot 1914 is dit voorschrift getrouw op
gevolgd, maar door den wereldoorlog is
deze bepaling in vergetelheid geraakt. De
uiterlijke schoonheid van de stad scheen
niet zoo belangrijk te zijn en toen in het
jaar 1920 de nieuwe belastingen een groot
gat in de geldkist der huiseigenaren maak
ten, werd de oude verordening herroepen.
Nu zullen echter alle gebouwen, aan een
water- en zeepkuur moeten worden onder
worpen. Bovendien zullen ook de stand
beelden, die natuurlijk de belangstelling
van de vreemdelingen tijdens de Wereld
tentoonstelling zullen trekken, een flinke
reiniging moeten ondergaan.
A. T. P.
ZOO IS HET.
Henk?