Onze vriend de maan
De maan en de kieermaker
■P|M
Kleine wintergasten
Kunnen dieren
denken en zijn
ze „verstandig"?
WIE KNUTSELT ER MEE?
m
l W^&ê
Maannacht in de Bergen
f
4 ËsliliPÉ 1
gfe W* - -:
-.. x
|ll§t:^ k
t
-
.- -f <*4.- •-
>v..; V
---'■' 2#!&y- 'l ^^%V«.si;:;':
f -':-M.
i
.v *f« flM I
Arme maan! De mensen hebben hem af
gedankt. Dat wil zeggert: ze hadden hem
afgedankt totdat er deze zomer verduisterd
moest worden. Vroeger fyas de maan een
belangrijk heer! Dat was in de tijd dat er
nog geen electrisch licht bestond. De maan
was de enige die de wereld verlichtte. Al
les gebeurde 's avonds „bij maanlicht".
Maar de maan is ouderwets gewórden. 1
April 1814 (een slechte Aprilmop voor de
maan) werd Londen voor het eerst door
gas verlicht. En sinds die eerste April had
de maan zijn betekenis in Londen verloren.
In 1826 gebeurde hetzelfde in Berlijn en in
1682 werden de eerste straten electrisch
verlicht. Toen was het helemaal met de
maan gedaan. De mensen hadden hem niet
meer nodig. Als ze buiten liepen keken ze
naar de lantaarns en niet naar de maan.
Maar op het ogenblik beleeft de maan
weer een gulden tijd. De lantaarns mogen
niet branden en het hangt nu van de maan
af, of de mensen naar buiten gaan of niet.
Want als de maan er niet is„ is het pik
donker buiten en dan is het geen pretje om
uit te gaan. Hoeveel mensen zijn er al niet
in het water gelopen? Wees maar blij dat
vader en moeder je binnenshuis houden en
je niet meer op straat laten spelen. De
meesten begrijpen dat vanzelf, maar er zijn
nog altijd kinderen die het „leuk" vinden
om in het donker te lopen, eigenlijk alleen
maar omdat de meeste mensen het niet
doen. Als er geen maan is: blijf thuis!
Maar als het volle maan isdan wa
gen hopen mensen zich weer op straat en
dan zien ze iets, waar ze vroeger nooit op
gelet hadden: het maanlicht zoals het valt
op de huizen, pleinen en parken. Heb je
wel eens een wandeling bij maneschijn ge
maakt? Vraag vader maar eens of hij met
je mee gaat, als de maan helder schijnt en
als het niet te koud is. Want vader zal er
niets voor voelen om in de kou te sjouwen.
Ja, meneer de Maan heeft weer veel te
zeggen. En toch hopen we dat hij maar
weer zo gauw mogelijk verdrongen wordt
door de electrische lantaarns!
Al een hele tijd strooien we weer gere
geld voer in het kleine groene vogelhuisje
voor het raam. Dat voer bestaat ten eerste
uit de restjes die ons kanarievogeltje over
laat, verder een paar broodkruimels, die op
onze borden blijven liggen. De vogels heb
ben nu in de gaten dat er bij ons voor het
raam wat te halen is en elke dag groeit het
aantal bezoekers.
Nog drukker is het bezoek aan het stukje
spekzwoerd dat we aan een draad boven
het vogelhuisje aan de muur gehangen heb
ben. Vooral Willi en Liesje zitten er dik
wijls aan te knabbelen. Wie of Willi en
Liesje zijn? Een snoezig meeuwenpaartje.
Willi is de grootste. Iedere morgen komen
ze en doen zich tegoed aan het spek. Eerst
Willi, dan Liesje.
Vooral Liesje weet veel naar binnen te
krijgeai. Ze houdt zich heel handig met
haar pootjes aan de draad vast en knabbelt
zo gemoedelijk aan het spek. Willi is niet
zo handig. Die klappert aldoor met zijn
vleugels, maar schiet daar niets mee op.
De hele winter zijn de mezen onze gas
ten. 's-Zomers bewijzen ze ons grote diens
ten door een hoop schadelijke insecten in
onze tuin, te verdelgen. Daarom verdienen
ze het, dat we hen 's-winters niet vergeten.
den, merkt een kat dat direct. Soms springt
hij op een tafel of op een kastje en snuf
felt op een plaats van de muur, waar an
ders een pan hing.
Opmerkingsgave en gewoonte spelen bij
het dier een grote rol. Daarop en op de
zucht om na te bootsen, berust hoofdzake
lijk de dressuur. Alle dieren apen graag
na. Jonge hondjes die je door een poesen
moeder laat grootbrengen, likken dikwijls
hun pootjes en wassen hun snoet ermee.
Als je een dier dus dresseren wilt moet je
gebruik maken van z'n drang om na te
apen en bovendien moet je hem alles heel
veel keren laten herhalen, zodat het voor
hem op 't laatst een gewoonte wordt. Maar
als een dier een handeling uit gewoonte
doet, denkt hij er niet bij. Dan handelt hij
net zo automatisch als de insecten, die alles
bij instinct doen.
De aap en de banaan.
Als je voor het hok van een mensaap
een banaan legt, waar hij niet bij kan en
leg je in zijn hok een stok, dan zal hij die
stok gebruiken om de banaan naar zich toe
te halen. Hij doet dit als je hem de stok in
zijn hand geeft of voor hem neerlegt. Hij
komt dus zelf op de gedachte. De aap
denkt dus iets. Maar hij doet niets als je
de stok naast hem neerlegt en hij de stok
en de banaan niet tegelijkertijd ziet. Uit
verschillende van deze proeven heeft men
allerlei vast kunnen stellen omtrent het
denkvermogen van dieren. Wat het dier
niet ziet, vergeet hij. De aap ziet de banaan
die voor hem, buiten zijn hok ligt. Nu kijkt
hij een andere kant uit en ziet de stok, die
naast hem ligt. De banaan heeft hij intus
sen vergeten. Als hij nu weer voor zich
kijkt, ziet hij de banaan, maar heeft de stok
vergeten. Een mens zou hem niet vergeten
hebben en de banaan meteen met de stok
naar zich toetrekken. Maar een aap kan dat
niet.
Dieren zien en kunnen kleuren onder
scheiden. Zelfs bijen kunnen dat. Een dier
ziet dus het verschil tussen rood, groen,
paars.maar het begrip „kleur" mist hij.
Als je een hond of een kat hebt, zul je
je dat misschien wel eens afgevraagd heb
ben. Als je de hond knappe kunstjes ziet
doen, zou je zo zeggen dat hij wel dAiken
MOEST. Maar toch kunnen yve niet zo
maar zeggen dat dieren precies zo denken
als mensen.
Hoe dieren denken.
Bij lage dieren, b.v. bij insecten is het
duidelijk dat ze slechts volgens hun instinct
handelen. Maar met de hogere zoogdieren
is het anders gesteld, vooral met onze huis
dieren, zoals de hond en de kat. Zij leren
door ervaring en als je geduld hebt, kun je
hen heel wat kunstjes leren. Ze moeten dus
wel kunnen „denken". Maar het is de gro
te vraag of ze net zo denken als mensen
en of ze net zo'n geheugen hebben. We zul
len eens kijken hoe het met het geheugen
van verschillende dieren staat.
De olifant en de cayennepeper.
Honden kennen hun baasjes en andere
mensen na jaren terug. Darwin vertelt van
een hond die hij in vijf jaar niet gezien
had en die hem direct weer volgde, alsof
ze nooit van elkaar waren geweest. Ook
van katten wordt zoiets verteld. Maar het
geheugen van den olifant is beroemd. Een
natuuronderzoeker vertelde eens, dat
iemand een olifant een stuk brood met
Cayennepeper gaf, om hem te plagen. Een
paar weken later zag hij het beest weer.
Eerst liet de olifant zich door den man
liefkozen, net als hij dat door andere men
sen liet doen, maar plotseling stak hij zijn
slurf in een emmer met vuil water, zoog
hem vol en spoot den natuuronderzoeker
van boven tot onder, vol. Het is dikwijls
voorgekomen, dat olifanten, mensen die
hen mishandeld hadden, na jaren herken
den en dood trapten.
Waarop berust dressuur?
Dieren denken in „plaatjes". Ze nemen
alles goed in zich op. Dat zie je weer bij
katten. Als de pannen en potten in de keu-
kjaa^qp een piaateaehaneen wor-
Hef zesde zintuig van het dier.
Er zijn staaltjes van „intelligentie" bij
dieren bekend, die ons nog steeds onbegrij
pelijk zijn. Het is voorgekomen dat hon
den, die bij den dierenarts geweest waren
en beter gemaakt werden, hem later weer
opzochten als het nodig was. Olifanten
gaan niet over een brug, waarvoor zij te
zwaar zijn en wat dit betreft weten ze het
dikwijls beter dan hun oppassers. Hopen
mensen zijn door dieren van de dood ge
red. Honden en paarden hebben hun ba
zen of vrouwtjes uit het water getrokken
en haalden hulp, als iemand zich in gevaar
bevond. Eens wandelde een veulen met zijn
moeder in een wei. Plotseling viel het veu
len in een diepe put. De moeder ging di
rect naar het huis van den eigenaar en
stampte en brieste net zo lang tot deze haar
volgde. Het paard wachtte en maakte zo
lang lawaai, tot er nog meer mensen mee
gingen. Het scheen te denken dat één mens
niet genoeg was om het veulen te redden.
Dit alles hoort thuis op het gebied van
„het zesde zintuig van het dier", dat in
het leven van de dieren misschien een gro
tere rob speelt _dan we wel denken.
Een sprookje, bewerkt door
Gerrie Koenraads.
Duizend, meer dan duizend jaar geleden
bestond de maan al. Hij was toen al even
mooi als nu. En omdat er toen nog geen
lantaarns brandden op straten en pleinen,
was de maan zowat de enige verlichting des
avonds.
Nu, meer dan duizend jaar geleden dan,
scheen de maan elke avond in het raam
van een armen kleermaker. En elke keer
scheen hij naar binnen als de kleermaker
aan 't werk was. Nee maar, wat had die
man het druk. Hij was de enige kleermaker
in het dorp en hij moest alle dorpsbewoners
van pakken en jurken voorzien. En toch
bleef hij arm. Dat kwam omdat de dorps
bewoners geen rijke mensen waren en hem
niet veel konden betalen. En toch deed de
kleermaker zijn werk met plezier. Hij
werkte en werkte maar. Hij vergat bijna om
te slapen.
Ik wou dat hij maar eens naar me keek,
dacht de maan. Die man schijnt niet eens
te weten dat ik besta! De maan was eerlijk
gezegd een beetje beledigd. Hij was gewend
om aangestaard en bewonderd te worden.
Misschien is de man nooit op school ge
weest en hebben ze hem geen beleefdheids
vormen geleerd, dacht de maan weer. Het
was de moeite waard om hem dat eens
eventjes uit te leggen.
Op zekere avond scheen de maan weer
naar binnen. De kleermaker zat dit keer
niet te naaien, maar lag al in bed. Hij
snorkte. Dat is prachtig, dacht de maan. Hij
schijnt op 't ogenblik niets te doen te heb
ben. Een mooie gelegenheid om eens ken
nis met hem te maken.
De maan scheen hem op z'n ogen en riep:
„Hela, kleermaker, sta eens op!" De kleer
maker was meteen wakker. Verbaasd keek
hij in 't rond, zag de maan, boog diep en
zei: „Waarmee kan ik Uwe Hoogheid die
nen?"
„Zo, je kent me dus toch", zei de maan.
„Nu, dat is goed. Ik wou je namelijk eens
flink de waarheid zeggen, Maar nu ik zie
dat je netjes bent opgevoed en weet hoe
je je moet gedragen, wil ik je een plezier
doen en een pak bij je bestellen. Het
schijnt dat je op 't ogenblik niets te doen
hebt, dus je kunt nog gauw eventjes een
jas en een vest voor me naaien. Ik zal je
belonen als alles klaar is en als het pak
me goed past. Ik word een dagje ouder en
heb warme kleren nodig. Zorg dus dat je
een goede stof neemt. Als loon zal ik gra
tis voor de verlichting van je huis zorgen
en je toestemming geven om jouw naam in
mijn jas te naaien. De hele wereld zal jou
naam lezen en voor die reclame hoef je
me geen cent te betalen. Ik denk dat je
wel heel wat werk zult krijgen van rijke
mensen uit alle delen van de wereld. Je
wordt nog eens een rijk man-
Dat leek den kleermaker wel leuk. „Best"
zei hij, terwijl hij op zijn hoofd krabde.
„De moeilijkheid is", zei hij, „u hebt een
beetje eigenaardig figuur. Van boven en
beneden bent u smal en puntig. U lijkt wel
iets op een sikkel. Maar ik zal precies de
maat nemen en mijn best doen. Over een
week kunt u 't pak komen passen.
Een week later keek de maan weer door
het raam. De kleermaker zat te wachten,
alles was klaar. Toen de maan het pak wil
de passen, zag de kleermaker tot zijn grote
verbazing en schrik dat de maan dikker
was geworden. Hij kon onmogelijk in dit
pak komenJ
„Jammer", üerde maan. „De stof bevalt
me juist zo goed. Hij zal wel lekker warm
zitten. Beste kleermaker, verander het een
beetje, maak het een beetje wijder en laten
we hopen dat het me dan zal passen. Ik
kom over een week terug!"
De kleermaker knikte, maar waagde het
niet de maan tegen te spreken. Hij begreep
er niets van. Wat moest hij met dit pak
doen? Zo gemakkelijk ging dat niet, dat
wijder maken. En niemand zou dit pak
willen kopen. Niemand had zo'n gek fi
guur als de maan. Er zat niets anders op
dan een heel nieuw pak te maken.
Een week later verscheen de maan weer.
Dit keer kreeg de kleermaker haast een
flauwte toen hij hem zag. „Maar Hoog
heid", riep hij uit. „U bent nog dikker ge
worden! Bent u ziek? Misschien moet u
naar den dokter. Nu past u helemaal niet
meer in het pak!"
De maan keek treurig voor zich uit. „Het
is mijn schuld", zei hij. „Ik vergat te zeg
gen dat ik nog een beetje dikker zou wor
den, maar nu is het uit. Op mijn woord van
eer. Ik word nu niet meer dikker. Veran
der het pak nog één keer. Over een week
kom ik terug."
De maan had heel vriendelijk gesproken
en de kleermaker kon 't niet over zijn hart
verkrijgen, om „nee" te zeggen. Het was
wel jammer van die prachtige stof, maar
kom, het was de laatste keer, moest hij
denken. De kleermaker nam de schaar dus
weer ter hand, knipte in de stof en zette
er een stuk in. Toen de jas en het vest
klaar waren, was de kleermaker trots op
zichzelf. Het zag er werkelijk piekfijn uit.
De maan zou meer dan tevreden zijn!
Daar verscheen de maan.... hij was
meer dan de helft magerder geworden!
Dat was te veel voor den kleermaker. Hij
werd zo woedend dat hij de jas en het vest
naar de maan gooide, zijn bed inrolde en
ging slapen om dit vreselijke te vergeten.
Zo komt het dat de maan geen jas aan
heeft en het ziet er niet naar uit dat hij
er ooit een zal krijgen.
Vandaag neem ik jullie mee naar de kin
derkamer bij de familie Goedhart. Er zijn
wel meer mensen, die Goedhart heten,
maar dat wil niet zeggen dat ze allemaal
zo'n goed hart hebben. Maar deze familie
Goedhart heeft werkelijk een hart van
goud. De familie bestaat uit: vader, een
dikke gezellige baas, moeder, een lief uit
ziende dame, Toos, de oudste dochter, die
juist twaalf jaar is geworden, Freek, haar
broertje, 11 jaar en een echte belhamel en
Tjoepie, de jongste, een klein meisje van
acht jaar. Ziezo, nu kennen jullie ze alle
maal.
De familie Goedhart woont in een leuk
huis en de twee meisjes hebben samen een
gezellig kamertje, terwijl Freek een eigen
„kooi" heeft. Hij heeft 't nooit anders dan
over zijn kooi, want hij heeft namelijk een
scheepsbed. Je weet wel, een bed dat „in
de lucht hangt", en Freek moet elke keer
op een laddertje klimmen als hij naar bed
wil. Gek? Juist leuk! Freek is er wat trots
op.
Verder hebben de drie kinderen nog een
aparte kamer, de kinderkamer, waar ze
samen
vriendj
maken
Ik b
Niet a
en go
mevro
ze van
zeggen
waren. En
dat er kinderen béstaan die niet alleen min
der, want dat zou niet erg zijn, maar veel
minder, dan zij, dikwijls niets hebben, dat
hen een beetje gelukkig en vrolijk maakt.
Daarom besteden Freek, Toos en Tjoepie
heel wat winteravonden aan „arme kinde
ren". Wat doen ze dan wel? Nu ze maken
speelgoed, heel leuk speelgoed en brengen
dat dan naar een instelling van liefdadig
heid, waar de mensen zorgen dat het
speelgoed aan arme kinderen wordt gege
ven. Als de kinderen Goedhart zelf arme
kinderen kennen, brengen ze het speelgoed
zelf en dat vinden ze heerlijk. Want je
kunt je niet voorstellen hoe blij die kinde
ren met een leuk stuk speelgoed zijn. En
dan nog wel speelgoed dat zelf gemaakt is!
■Hier zien jullie een paar dingen die Toos,
Freek en Tiöeoée deae winter aemaakt heb-
Den. Zijn het geen leuke beesten? Wie zou
niet graag een van die diertjes willen heb
ben? Voor het hout heeft Freek gezorgd.
Hij brengt vaak een bezoek aan den tim
merman en zoekt dan goed in alle hoeken
en gaatjes, want hier en daar liggen stuk
ken hout die de timmerman niet meer ge
bruiken kan, maar waarmee Freek den ko
ning te rijk is.
Freek zaagt de figuren ook meestal, hoe
wel Toos ook heel handig met de figuur
zaag kan omspringen. Tjoepie is nog te
klein en maakt zich nuttig met het aange
ven en uitzoeken van hout, zaagjes, lijm
en wat Toos en Freek zo al meer nodig
hebben. Het verven doet Toos, die is daar
een kei in. Het eerste beestje dat je hier
ziet, stelt een ezeltje voor, en is grijs ge
verfd. Het haantje is groen met een vuur
rode kam, terwijl het plankje geel en de
wieltjes vuurrood zijn. Het paardje is licht-
met donkerbruin.
Wie van jullie volgt het goede voorbeeld
van Toos, Freek en Tjoepie? Een leuk werk
en het voornaamste., voor een goed doelf
ZOEKPLAAT JE.
Waar is de muis, die zich zo juist nog
liet zien, gebleven?
•pjaznadaSdo jjaaq uiaq
esp 'saod ap wba 2eeui ap ui :Suissoido