De redders van het dal
DOE ALS HIJ!
Als een reuzinnetje spelen gaat...
Een Afrikaanse wondersfruik
Wilt U mij even Uw
zakdoek leenen?
WINTERJASSEN voor
VIERVOETERS
door Tom Radersma.
Elke avond maakte Willem Teller, de
ingenieur, zijn rondgang, om de bouwwer
ken bij de dal-engte te controleeren. Na
weken van ingespannen arbeid was men
thans zo ver gekomen, dat aan de stuwdam
de laatste hand gelegd kon worden. Reus
achtige hoeveelheden gruis en beton wa
ren aangevoerd om te voorkomen, dat nog
langer overstromingen het dal met onder
gang zouden bedreigen.
Willem Teller was in de controle-gangen
afgedaald en de opzichters met een korte
groet voorbijgegaan. De brede gangen, die
verdiepingsgewijs boven elkaar lagen, wa
ren met elkaar verbonden door schachten,
zodat een voortdurende en betrouwbare
controle kon plaats vinden. De ingenieur
zal zich zo ongeveer in het midden van de
stuwdam hebben bevonden, toen zijn aan
dacht getrokken werd door een eigenaar
dig geluid. Onmiddellijk bleef hij staan en
Onmiddellijk bleef hij staan.
luisterde gespannen toe. Inplaats van het
normale gebruis, dat altijd was waar te ne
men, hoorde Teller nu een onregelmatig,
hol geklop, dat, naar het hem voorkwam,
in sterkte toenam. Langzaam liep hij ver
der om de plaats waar het verdachte geluid
vandaan kwam, op te sporen. Hij legde zijn
oor tegen de wanden te luisteren en meen
de dan ook na enige tijd de juiste plaats
gevonden te hebben. Hij bevoelde de wand,
kon echter tot zijn verwondering niets on
rustbarends ontdekken. Hij liep terug en
riep de opzichters om tezamen met hen
verdere nasporingen te doen. De opzichters
brachten gereedschappen en schijnwerpers
mee om de muren te kunnen belichten,
daar de handlampen in de grote ruimten
slechts een vaag schijnsel om zich heen
wierpen. Centimeter voor centimeter be
klopte de ingenieur de muren, geholpen
door de opzichters. Maar men ontdekte
niets, ondanks het nauwkeurig onderzoek,
bleek het niet mogelijk de oorzaak van het
vreemde geklop op te sporen. Dat was
eigenaardig en noch de ingenieur, noch de
opzichters waren gerust. Nogmaals beklop
ten zij de wanden, angstvallig acht gevend
dat niet de kleinste plek aan hun aandacht
ontsnapte en werkelijk, nu bemerkte de in
genieur plotseling een kleine breuk in de
wand. Daar was het cement afgebrokkeld.
Endaar werd de breuk steeds groter,
het cement brokkelde daar met steeds gro
tere snelheid af. Zienderogen werd de ope
ning groter.
Teller dwong zich tot kalmte, hoewel zijn
handen trilden. De opzichters richtten de
lampen zo goed mogelijk, opdat de inge
nieur bij zijn arbeid niet belemmerd zou
worden. Toch, een ramp scheen niet meer
voorkomen te kunnen worden. Op hetzelf
de ogenblik uitten de drie mannen dezelfde
kreet: „Water!" En in de klank van hun
stemmen was duidelijk waarneembaar wat
dit te betekenen had. Als het water binnen
drong, betekende dat verwoesting van het
geen met oneindige moeite was tot stand
gebracht. Het betekende de ondergang van
het dal, het betekende de dood voor de drie
mannen in de onderaardse gangen. Eèn
ogenblik keken ze elkaar in de ogen. Toen
wisten zij. Zij zouden vechten tegen het
water. Terwille van hun dal, terwille van
zichzelf. Want allen waren nog jong en het
leven van ieder van hen was vol beloften.
De ingenieur nam vastberaden de leiding.
Zijn bevelen werden met toewijding uitge
voerd. Al het materiaal dat in de gangen
lag, werd aangedragen om de breuk te
dichten. Aanvankelijk scheen dit te mogen
gelukken. Toen ontdekte men, dat het wa
ter een andere uitweg had gekozen. Alles
leek verloren, toch volhardden de mannen
met de moed der wanhoop. Het dal moest
gered! Zijzelf begeerden te leven. De inge
nieur keek op zijn horloge. Bijna midder
nacht. Hulp van de buitenwereld was niet
te verwachten. In het dal roerde zich niets
meer en men wist de stuwdam veilig be
waakt. De redding van het dal lag in han
den van de drie mannen, die het onmoge
lijke deden met het weinige materiaal dat
nog voorhanden was. Üur na uur verliep
traag. Uur na uur verminderde de kracht
van de mannen, die het uiterste van zich
zelf vergden. In de gangen stond het water
al enige centimeters hoog. Zouden zij de
vijand kunnen tegenhouden tot de vroege
morgen? Als hen dit gelukte! Dan was het
dal gered. Dan zouden de arbeiders de bui-
tenliggende materialen kunnen aanvoeren.
Met man en macht zou men de muur kun
nen stutten. Het bouwwerk zou niet aan
vernietiging zijn prijsgegeven. De mannen
telden de minuten en werkten, gedragen
door een haast bovenmenselijk willen. Maar
de vijand scheen sterker. Hun handen gle
den af langs de doornatte wanden. Wan
neer men de breuk weer had weten te dich
ten, lag hoogstens een kwartier later al het
cement weer op de grond. Er was nog maar
één mogelijkheid. Nogmaals het gat dichten
en het cement tegenhouden met hun licha
men. De mannen drongen zich tegen de
muur. Een onmenselijke kou beving hen.
Toch weken zij niet. Hun dal! Hun leven!
Ze vochten, de kaken opeen geklemd, de
ogen star gericht op de breuk in de muur.
Tegen de morgen stortte één van de op
zichters bewusteloos neer. De vijand had
zijn eerste slachtoffer gemaakt. De anderen
durfden zich niet te bewegen. Zij hielden
stand,' hoewel zij hun krachten met de mi
nuut voelden verminderen. Een uur later
viel ook de tweede opzichter en toen het
eerste licht door de wolken brak, stond te
gen de muur gedrukt, in radeloze wan
hoop, de eenzame figuur van den ingenieur.
In heldhaftig pogen alleen nog de vijand
te keren. x
Eindelijk viel ook hij bewusteloos neer.
Op het ogenblik, dat de stemmen van zijn
naderende arbeiders zijn oor bereikte
Een week later stond de ingenieur weer
op zijn werk. Naast hem de beide opzich
ters. Zij werden omringd door de arbeiders
en door al de bewoners van het dal. Er
klonken eenvoudige woorden, doortrilt van
grote dankbaarheid. Toen volgde een diepe
stilte, een ontroerende hulde aan de drie
1 mannen, die met inzet van eigen leven, het
dierbare dal hadden gered.
Vier kleine benen,
Eén grote bal,
Dat gaat warempel lang niet mal.
Twee kleine kerels,
Eén grote bal,
Wat er uit jullie eens wcfrden zal?
Polly.
'j
In Zuid-Afrika groeit een struik, waar
een heleboel van te vertellen valt. Het
„wonder" van die struik is, dat zij het soms
laat regenen. Laat regenen? Ja! Ik zal je
zeggen op welke wijze. Maar eerst wil ik je
wat van haar uiterlijk vertellen. Zij is
groen als bijna alle struiken en ze draagt
bloesems als vele van haar soortgenoten.
De bloesems van de wonderstruik zijn ech
ter van een prachtig donkerrood, dat fel
afsteekt tegen het bladergroen. Op grote
afstand kun je de bloesemtrossen al waar
nemen. Wat trosvorming en steelplaatsing
betreft, doen zij denken aan onze balsa
mijn, al zijn er belangrijke verschillen. Nu
kom ik aan het regen-wonder. Die regen
vangt aanals de bloesemtrossen wor
den heen en weer bewogen. Dan vallen
opeens grote druppels neer en verwonderd
kijkt men naar de lucht, waar geen donker
wolkje is waar te nemen. Men begrijpt er
niets van en onwillekeurig steekt men de
hand uit naar de prachtige rode trossen.
Weer vallen er druppels! Ze komen UIT
de bloesemtrossen! Dat is het regen-won
der! Natuurlijk bekijkt men die trossen
dan wat nauwkeuriger en ontdekt, dat de
bloemkelken gevuld zijn met honing. De
ruime kelken zijn boordevol met dit zoete
vocht gevuld en daarmee is ook de naam
„honingstruik" verklaard. Behalve de ho-
ning-regen, kan men aan deze struik nog
iets anders waarnemen. Kleine vogeltjes
vliegen af en aan. Op soortgelijke wijze
als de insecten dit doen met hun zuig-
slurfjes, steken de vogeltjes hun lange,
dunne tongen in de bloemkelken. Echte
„vogelbloemen", dat zijn bloemen, die voor
bepaalde vogels grote aantrekkingskracht
bezitten, heeft men tot op heden alleen in
de tropen gevonden. Altijd voldoen deze
bloemen, tot in kleinste bijzonderheden
aan de „smaak" va*h hun vogel-gasten. Tot
de „bloem-vogels", dat zijn de vogels, die
zich tot die bloemen voelen aangetrokken,
rekenen wij hoofdzakelijk de kolibri en
honingvogel. Verder de bril-en suikervogel.
f
„Wilt u mij even uw zakdoek lenen?"
Dat is de vraag, die je moet stellen aan
iemand uit het gezelschap, waarvoor je op
treedt als., goochelaar. Maar nu zal ik je
een goede raad geven. Zeg er vooral bij:
„Als u tenminste net een schone bij u
hebt!" We begrijpen elkaar wel, hè?
Heb je eenmaal een frisse zakdoek te
pakken, dan kun je met je gegochel begin
nen. Tenminste als je de nodige voorberei
dingen hebt getroffen! Je moet namelijk
een schaar bij de hand hebben en een lapje
stof dat er zakdoekerig uitziet en boven
dien een rondje stof in de kleur van je
jasje. Dat jasje zal in dit geval van een
donkere kleur moeten zijn wil je toer sla
gen. Heb je geen donker jasje? Wel dan
leen je er een!
Wat nu de eigenlijke toer is? Je publiek
voor draaien, dat je zo maar een gat knipt
in de geleende zakdoek en op 't ogenblik
dat ze je met nijdige blikken bekogelen,
strijk je met je hand over de mishandelde
zakdoek en.heel is 't-ie-weer! Er is wel
wat handigheid voor nodig 't voor elkaar te
brengen, maar jullie zijn toch allemaal
handig of bezig 't te worden, is 't niet? Nou
dan!
Je vraagt dus eerst een zakdoek. Die
vouw je samen, zoals dat op 't voorbeeld is
aangegeven en dan.kijk je eens brutaal
de kamer rond. Daarna knip je, zonder een
spier van je gezicht te vertrekken, de punt
af.... van 't witte lapje, dat boven je
hand uitsteekt. Wat?? Snap je niet wat er
gebeurd is? Natuurlijk heb je met de zak
doek een trucje uitgehaald. Je knipt niet
in de zakdoek, maar in 't witte lapje. Dat
doe je zo: Eerst vouw je de zakdoek, zo
als op 't voorbeeld staat aangegeven, maar
dan scharrel je zo'n beetje rond en zorgt
er voor, dat het bovendeel van de zakdoek
in de palm van je hand verdwijnt en de
rest van de zakdoek duidelijk zichtbaar
blijft. De top van het witte lapje moet bo
ven je hand uitsteken en daar knip je in.
Je maakt dat lapje eenvoudig, een kopje
kleiner. En dan spreidt je de zakdoek met
een wijd gebaar uit over je arm en je zorgt
ebvoor tegelijker tijd dat rondje donkere
stof er op te schuiven. Op een meter af
stand lijkt dat net een gat. En dan is het
ogenblik van de boze blikken gekomen,
waar je maar eens om glimlacht. En voor
er boze woorden komen aai je eens met je
hand over de verminkte zakdoek en laat 't
donkere lapje weer verdwijnen. De boze
blikken worden dan bewonderende blikken,
want de zakdoek is warempel weer heel!
Je krijgt beslist een applausje en.... dat
heb je ook verdiend. Want er is inderdaad
handigheid toe nodig om dit kunstje goed
te vertonen, maar met wat oefening lukt
't je wel. Je kient zelf maar uit, welke
handgrepen voor jou 't meest geschikt zijn,
want je kunt 't op allerlei manieren voor
elkaar brengen, als je maar denkt aan de
hoofdzaken: Het op 't juiste moment laten
verschijnen en verdwijnen van 't lapje
witte en 't rondje donkere stof. Want daar
zit h'm de kneep! Ik hoop, dat jullie 't
ivoor elkaar zult boksen! Tabé!
Hè? Winterjassen voor viervoeters? Wat
bedoelen ze daar nu mee?
Wel, daar bedoelen we mee, dat moeder
natuur maar wat goed zorgt voor haar dier-
kinderen en ze, zodra de winter nadert, een
andere pels geeft. Veel warmer en veel
dichter dan de zomervacht. Maar dat is nog
niet alles wat moeder natuur voor haar
viervoeters heeft uitgedacht. Ze zorgt er
ook voor, dat de winterjassen anders van
kleur zijn dan de zomermantels. Dat doet
ze niet, omdat ze vindt, dat de dieren er
dan eens een beetje anders uitzien, maar.,
omdat witte- en lichte pelzen beter de li
chaamswarmte van het dier kunnen vast
houden dan de zomerse donkere. Donkere
pelzen stralen veel meer warmte uit en
daardoor zou het dier onnodig veel warmte
verliezen en minder levenskrachtig worden
en daarom zegt moeder natuur: trek jij nu
maar voor een paar maanden een lichte
jas aan, als 't zomer wordt, krijg je je don
kere wel weer terug.
Sommige dieren worden in de winter
spierwit, zoals de berghaas, die in de zomer
bruingrijs is en ook de hermelijn wordt net
een dier van sneeuw. Andere dieren, zoals
rendieren krijgen in de winter alleen een
lichter pels. Hoe deze kleurwisseling tot
stand komt? Lang heeft men gedacht, dat
de dieren door de rui tot op zekere hoogte
over een zomer- en een winterjas konden
beschikken, doch dit schijnt op een mis
verstand te berusten. Er schijnt zich in de
haren van de dieren een zelfde proces af
te spelen als bij het grijs worden van het
mensenhaar. Daar ontstaat ook niet nieuw
grijs haar, maar het oude haar verandert
van kleur. Immers, aan één haar kan men
soms het volgende waarnemen: aan de
punt kan de haar grijs zijn, in 't midden
zwak gekleurd en aan de wortel kan de
haar nog haar oorspronkelijke kleur volko-
t men behouden hebben. Natuurlijk is het
mensenhaar niet volkomen gelijk aan dier-
haar. Toch kunnen wij echter aannemen,
dat de kleurwisseling op hetzelfde veran
deringsproces berust. De kleurwisseling van
mensenhaar houdt evenwel verband met
leeftijd en niet met het jaargetijde. Stel je
voor, dat we zomers allemaal blond waren
en 's winters opeens zwart of bruin!
Verandering van haarkleur is eigen aan
dieren, die in koude streken verblijf hou
den. Is in bepaalde streken de herfst mild
en de winter zacht, dan kan men waarne
men, dat de kleurwisseling uiterst lang
zaam plaats vindt en zeer onvolledig blijft.
Hoe lager de temperatuur van een streek
zal zijn, hoe sneller het dier grondig van
kleur zal veranderen.
Over het algemeen denkt men, dat de
kleurwisseling door de natuur bedoeld is
als verdedigingsmiddel. Immers een donker
dier op blanke sneeuwgrond zou een al te
gemakkelijke prooi zijn! Toch is dit niet de
ware grond van de kleurwisseling. Warmte-
behoud is het doel wat moeder natuur be
oogde bij de uitdeling van lichte winterjas
sen aan haar vierbenige kinderen.
HÉr -*• jaÉSÊsl
l O
li "O.-
Ik begin
Mijn vriend Jaap heeft met Kerstmis een
fonkelnieuwe harmonica gekregen. Ik kan
je wel vertellen, dat zijn vader, toen hij
Jaap's verlanglijstje te zien kreeg en daar
een harmonica op zag staan, eerst beden
kelijk zijn hoofd heeft geschud!
Het stond daar zo gewoontjes: „Ik zou
met Kerstmis graag een harmonica heb
ben", maar zijn vader dacht: „Als er een
harmonica in huis komt, is 't met onze rust
gedaan. Dan hoor je op alle uren van de
dag de meest onmogelijke geluiden en je
zult zien, dan gaat 't mis met Jaap z'n
schoolwerk."
Maar.... onder de Kerstboom stond er
voor Jaap dan tóch een harmonica. En va
der wachtte in spanning af.
Nu trof 't, dat er in Jaap's klas een jon
gen zat, die een hele baas was op de har
monica en die jongen had er schik in,
Jaap op streek te brengen, 't Vlotte werke
lijk goed. Alleen 't notenlezen, dat bezorg
de Jaap heel wat hoofdbrekens, want., als
de muziekleraar in de klas kwam, zette
Jaap z'nslechtste beentje voor. Dat
notenleren had hij altijd overbodig gevon
den. Maar nu! De muziekleraar kreeg ein
delijk ook Jaap's beste beentje eens te zien!
Na ruim veertien dagen kon Jaap al een
paar eenvoudige wijsjes spelen. Eenstem
mig en met maar een heel enkel bastoon-
tje. Nog een week later kwam hij thuis en
vroeg of ze die avond naar hem wilden
luisteren. Iedereen was erg nieuwsgierig,
want ze hadden Jaap nog nooit horen oefe
nen en van de „lessen" hadden ze niet al
te hoge verwachtingen, eerlijk gezegd.
M&ar z'n vader ging er toch op z'n gemak
voor zitten en z'n moeder ook, al vertrouw
de die 't zaakje nog lang niet! En z'n zus
jes grinnikten en dachten er 't hare van!
Nog geen maand „les" en dan.ha, ha!
Jaap zei niets. Hij ging zonder veel druk
te op een bankje zitten, hing zich de har
monica om en begon hem uit te trekken om
de nodige lucht in 't instrument te pompen.
Dan begon hij te spelen. Jolig huppelden de
tonen door de kamer, even jolig huppel
den Jaap's vingers over de ronde knoppen.
Die vingers huppelden wel niet zo gemak
kelijk als de tonen, ze hopsten soms wel
eens wat zwaar, maar de wijsjes bleven
licht en springerig en niet één toon danste
uit de maat!
Jaap's vader had er echt plezier in en
vergat er zelfs z'n sigaar door en dat wil
heel wat zeggen! En ook z'n moeder zat
aandachtig te luisteren en haar naaiwerk
raakte ze niet aan. En z'n zusjes zaten met
grote ogen en daarin zag je duidelijk be
wondering.
Toen Jaap uitgespeeld was, volgde er een
gezellig feestje, zó tevreden waren zijn
ouders over z'n spel. En vooral ook, omdat
Jaap z'n huiswerk niet had verwaarloosd
door de harmonica. En z'n moeder zei:
„Zeg Jaap, zullen we eens in de week een
harmonica-avond houden? Jij zorgt voor
muziek en ik voor wat lekkers. Wat denken
jullie er van?" Ze dachten allemaal 't zelf
de: „Fijn!"
Na een paar weken kwam ook Jaap's
„leraar" op de harmonica-avond. Toen
speelden ze samen en was 't werkelijk
méér dan jolig, 't was een heel klein beet
je mooi. Nog weer een paar weken later
werden er gasten genodigd en kwamen er
nog twee klasgenoten van Jaap. Die speel
den allebei viool. Dat werd de mooiste
avond en de allermooiste volgde kort daar
op.
Jaap en z'n „leraar" en de twee violisten
hadden weer erg hun best gedaan. De gas
ten zeiden, dat ze werkelijk genoten had
den van 't spel. Toen kwam Jaap naar vo
ren en zei: „Wij wilden u vragen of u over
veertien dagen in ons gymnastieklokaal
zoudt willen komen. Wij geven dan een
concert. Toegangsbewijzen kunt u krijgen
vanaf één dubbeltje, maar dat is 't minste.
We hebben er liever twee. Want de op
brengst van ons concert willen we gebrui
ken om een arme jongen aan een harmoni
ca te helpen. Komt u allemaal en brengt
u zoveel mogelijk kennissen mee?
Toen waren Jaap's vader en moeder eerst
recht trots op hun jongen en vooralop
zijn goede hart!
door Hannie Franken.
Ja, als een reuzinnetje gaat spelen, dan
kun je de zonderlingste dingen beleven.
Want kijk nu eens naar de plaatjes, die je
hier ziet staan. Op het eerste zie je het
reuzinnetje, waarvan ik je straks iets ga
vertellen. Eigenlijk wel gek hè, om van
een reuzinnetje te spreken, want 't is me
een meisje! Zie je wel, dat ze nog een heel
eind boven het bos, dat achter haar ligt,
uitsteekt? En zie je, hoe klein die boer en
z'n paard lijken, bij haar vergeleken? Maar
DENK DAAR EENS EVEN OVER NA!
ALLE KWAAD STRAFT ZICHZELF.
Reken maar, dat dat geen praatje is! Soms
lijkt 't wel eens anders en zou je zo denken,
dat mensen die lelijke streken uithalen 't
meeste plezier in hun leven hebben. Maar
op een keer krijgen ze al hun wandaden
met rente terug. Dat heb ik honderden ma
len gezien en daarom waarschuw ik jullie
maar even.
ZOALS DE WAARD IS, VERTROUWT
HIJ ZIJN GASTEN. Nog al glad! Als je
eigen hoofd steeds vol zit met nijdige ge
dachten, dan denk je vanzelf dat alle an
dere mensenhoofden op dezelfde wijze vol-
zitten. Maar zit je eigen bol vol gezellige
gedachten, dan denk je onwillekeurig dat
alle bollen een gezellige inhoud hebben.
nu moet je op het andere plaatje haar moe
der eens zien. Hemeltje! Die kijkt over het
bos heen, alsof er alleen maar een struikje
stond! En ze heeft een hoofd als een mole-
steen en armen zo dik als een boomstam.
Ja, nu ik je dit gezegd heb, begrijp je wel
dat ik haar dochtertje een reuzinne-tje kan
noemen. Want haar hoofd is niet groter dan
een haringtonnetje en haar armen zijn niet
dikker dan een scheepsschoorsteen. Maar
nu ga ik gauw vertellen wat ik van dit
reuzinnetje te weten ben gekomen. Ze
hebben me verteld, dat 't reuzinnetje van
deze plaatjes een van de lastigste reuzin-
i netjes was, die ooit bestonden. Ze wou
nooit met iets anders spelen dan met zand
en dat was verschrikkelijk vervelend. Want
als ze één keer haar schort volschepte met
zand, dan was er een gat in de grond waar
de mensen eenvoudig geen raad mee wis
ten. Maar daar trok het reuzinnetje zich
niets van aan. Als zij maar plezier had!
Maar haar moeder was veel aardiger voor
de mensen. Ze vond de mensen eigenlijk
zielige stakkers. Zo klein en mager. En ze
hadden dagen nodig om door het bos te
komen!
Neen, de mensen, daar had de reuzin
heus een beetje mee te doen en daarom
verbood ze haar dochter hen nog langer
te plagen. „Je gaat nu maar eens met wat
anders spelen. Want de mensen doen alles
toch al zo langzaam en als je ze nu steeds
méér werk bezorgt, dan weet ik niet wat
er van hen worden moet. Dus je kiest je
maar ander speelgoed. Verstaan?"
't Reuzinnetje pruttelde wat in zichzelf,
zodat de mensen angstig naar de lucht ke
ken, omdat ze dachten, dat er onweer kwam
opzetten en toen ging ze.... dadelijk weer
haar schort volscheppen. Omdat 't haar ver
boden was, wilde ze de mensen nog een
beetje meer plagen en daarom schepte ze
haar schort zó vol, dat zelfs haar reuzinne-
schort de vracht nipt houden kon. Toen ze
tien stappen gedaan had met elke stap
kwam ze zeker tien kilometer verder
scheurde haar schort en het zand vloeide
weg. Er was geen houden aan. Haar moe
der, die wel verwacht had, dat 't reuzen
kind, na haar verbofl, de mensen nog er
ger zou willen plagen, was haar achterna
gegaan. En jawel, daar stond haar dochter
en voor haar voeten groeide een berg. Op
een plaats, waar een berg erg lastig was.
Maar wat gaf 't reuzinnetje daar nu om?
Bovendien was er niets meer aan te doen,
want 't zand bleef maar stromen. Er was
geen stuiten aan. Twee bergen kwamen er
uit het schort van 't reuzinnetje, twee gro
te bergen en een klein bergje. Dat kleine
bergje was het laatste restje zand, dat 't
WIE GOED DOET, GOED ONTMOET.
Vanzelfsprekend! Als iemand je een vrien
delijkheid bewijst, dan zul je hem toch ze
ker niet met ONvriendelijkheid betalen?
Ik heb wel eens gehoord dat er zulke din
gen gebeuren, maar ik wil niet geloven,
dat dat waar is en van jullie verwacht ik
dat zéker nietl
reuzinnetje uit haar schort schudde, toen
ze twee bergen hoog genoeg vond. Die
bergen staan er nog. Ergens in Duitsland.
Maar geen mens gelooft meer dat ze er
zo gekomen zijn als ik je hier heb verteld.
En later zul je dat zelf ook niet meer ge
loven, maar nu misschien nog wel. En dan
wil je misschien nu ook nog wel geloven,
dat dat reuzinnetje van haar reuze-moeder
een standje heeft gehad, omdat ze de men
sen nu die twee en een halve berg had be
zorgd en bovendien haar reuzinneschort
had gescheurd, terwijl ze best wist, dat reu-
zinneschorten moeilijk te krijgen zijn, dat
ik weet niet hoe lang, de mensen met ang
stige gezichten vertelden van een noodweer
dat eens in die streek had gewoed, een
noodweeralsof alle reuzen bezig wa
ren hun koffers te pakken om voorgoed
van de wereld te verdwijnen.