Wij tellen weer mee! Een stad van karton LENTE, O LENTE, KOM! Te leuk om te verzwijgen, maar door Tom Radersma. Reeds de Batavieren hadden goede paar den en de Romeinen prezen alreeds de Drentse en Friese ruiterij. Karei V was de man, die de eerste be langrijke maatregel nam ter verbetering of ter voorkoming van achteruitgang van het ras. In de 17e eeuw kende Gelderland al ver plichte hengstenkeuring en in 't laatst van de 18e eeuw was de paardenfokkerij in Nederland tot een vrij hoog peil gestegen. De Napoleontische tijd bracht verval, la ter weer gevolgd door belangrijke opbloei en ook heden kan men trots zijn op het Nederlandse paard. Verlangend strekken de bomen hun takken Naar de verre horizon Lente, o lente, kom! Onder sombere winteromhulling Schuilen reeds kiemen van zomervervulling Lente, o lente, kom! Vervul de droom van alle harten, Die steeds weer op Uw wonder wachten Lente, o lente, kom! 't Rode dak wordt van papier gemaakt. Hoe? Uit een driehoekig papiertje, dat je op een bepaalde wijze vouwt. Maar ik zeg nu eens niet hoe die vouw-wijze is. 't Is helemaal niet moeilijk. Knobbel 't dus zelf maar eens uit! Op de toren komt een vlag te staan. Daarover hoef ik helemaal niets te vertellen. Een stukje papier en een speld. Klaar ben je! Een weerhaantje is eigenlijk leuker. Wie er geduld voor heeft, probeert 't maar eens! De molen heeft veel van de dikke toren. Eigenlijkallesalleen geen vlag en geen klok. Maar hij heeft weer wat anders als de dikke toren! In- plaats van de klok een rond gat. En ook zo'n gat aan de achterzijde. Door die beide gaten steek je een ronde stok. Stok-je kan ik beter zeggen, want stok-ken horen niet thuis in een kartonnen stad. Die zijn veel te geweldig! Op 't stokje zet je van voren de wieken en van achteren komt er een schijfje kurk of een stukje hout, om te voorkomen, dat 't stokje naar binnen schiet. Om 't midden van 't stokje windt je een touwtje, waar van 't begin zo grondig wordt vastgemaakt, dat 't niet meer kan losschieten. Aan 't eind van 't touwtje bindt je een kraal óf een knoop. Maar voor je die kraal of knoop er aan kunt bevestigen, moet er eerst nog wat anders gebeuren. Er moet een gaatje geboord worden in de zijwand van de mo len. Want 't stokje zit, binnenin de molen en 't touwtje moet er buiten zijn. Op de tekening hebben ze 't middendeel van 't stokje buiten de molen getekend, alleen om je te laten zien hoe 't moet. Maar van zelfsprekend is het middendeel van 't stok je onzichtbaar en alleen 't touwtje hangt langs de buitenwand. En als je aan dat touwtje trekt, dan draaien de wieken. Als ik jullie was, zette ik er beslist een mole naar bij. Ook een van karton. Met armen en benen van houtjes en een hoofd van watten met twee zwarte kraaltjes als ogen en lucifertjes voor neus en mond. Of we ten jullie iets beters? Dan doe je dat na tuurlijk! De bomen groeien op voetstukjes van kurk! Of van hout! Een lucifer (zonder knop) is de stam en de kroon bestaan uit een propje watten met een groen papier tje er om! Van die gestippelde bomen zou ik niet maken. Die heb ik nog nergens ge zien! Nu moeten we nog huizen bouwen. En een stal en een pakhuis. Die knutsel je ook al in elkaar van karton en papier, zo als dat behoort in een kartonnen stad! En die stad kun je zo groot maken als je zelf maar wilt! Dat huizen-bouwen lijkt je misschien wel even moeilijk, maar als je er eenmaal aan begint, ontdek je steeds weer andere en betere manieren en dat is juist 't leuke ervan. LACHEN IS GEZOND. Onderwijzer: „Kareltje, hoeveel Zondagen zijn er in een jaar?" Kareltje: „Vier en dertig!" Onderwijzer: „Waarom juist vier en der tig?" Kareltje: „De Zondagen, die in de va- Cantie vallen, tellen toch niet mee!" Rudi: „Vader, moet je altijd iets kwaads met iets goeds vergelden?" Vader: „Natuurlijk jongen!" Rudi: „Geef me dan maar een dubbeltje. Ik heb je pijp stuk gemaakt!" «ederland en het paard. WIJ ZIJN BESTE VRIENDEN. Warempel! Huizen, bomen, een molen, een toren! Allemaal van karton en nog een paar andere dingen. Waar zullen we mee beginnen? Met die dikke ronde toren? Ja, laten we dat maar doen. Daarvoor hebben we een of ander kokertje van kar ton nodig, of, als we dat niet hebben, zelf een kokertje van te maken. Dat gaat heel eenvoudig! Je rolt 't karton op en plakt de uiteinden op elkaar. De poortopening snijdt je er vooraf uit en als je de koker niet behoefde te maken, maar al had, dan moet je poort ook daar uitsnijden. Dat gaat iets moeilijker, omdat je 't karton niet even plat kunt leggen. Maar zo heel moeilijk is het nu ook weer niet. Vanzelfsprekend moet de toren echt torenachtig gekleurd worden en 't zichtbare stukje binnenkant ook. Een klok mag niet ontbreken. Hij zal 't best op de toren komen als die toren is gebouwd uit een los stuk karton en niet uit een of andere koker werd opgetrokken. Maar een koker zal allicht een wat stevi ger toren opleveren. Zo zie je, alles heeft z'n voor- en z'n nadelen! ('t geval mag geen navolging krijgen!) door Hannie Franken. 't Was een enige streek en echt iets voor Bert, maarNou ja, ik reken erop, drt jullie Bert niet zullen naapen, want zulke streken mag je nu eenmaal niet doen, maar ik zal 't dan toch maar vertellen. Bert, dat was er nu zo eentje, die altijd wat bijzonders uitdacht. Altijd iets geks en iets waar nou niemand aan zou denken. Daarom was 't ook een echt Bertiaanse streek om.... Neen, laat ik nu bij het be gin beginnen! 't Was op een Woensdag middag, 't vroor dat 't kraakte en Bert was vast van plan naar 't ijs te trekken, want alles lag dicht, dus schaats en glij- kansen genoeg. Maar toen hij om twaalf uur uit school kwam, lag er een brief op tafel. Geen brief voor Bert, dat moet je niet denken. Misschien had hij dat wel leuk ge vonden en 't dan minder erg gevonden, dat IK DOE 'T: die brief z'n vrije middag in de war kwam sturen. Want dat deed die brief, die niet aan Bert, maar aan zijn ouders gericht was. Er stond in.... dat Oma vanmiddag zou komen. Anders vond Bert dat nu niet zo heel ongezellig, 't Was weer eens wat an ders! Oma woonde in Amsterdam en kwam niet dikwijls, dus als ze eens kwam, dan had ze veel te praten en dan hoorde je nog eens wat, vond Bert. En op Oma-dag werd er altijd lekker gegeten en er waren van allerlei extratje's, die Bert best wist te waarderen. En, dat moest Bert ook toege ven: Oma was al wel een heel oude dame, maar.... je kon toch nog best schik met haar hebben en ze kon heel wat van je verdragen! Neen, de Oma-dag was anders heus wel gezellig, maar nu! Zaterdag zou het ijs misschien al weer verdwenen zijn en nu moest hij thuisblijven! Om Oma! Want Oma had niet geschreven met wélke trein ze zou komen en ze zou dit keer ook wel niet lang blijven, want nu met die ver duistering was ze graag weer bijtijds in Amsterdam terug. En als Bert nu wegging, dan zou je zien, dat hij dan net pas terug kwam als Oma al weer weg was, meende moeder en dat ging heus niet. Er was dus niets aan te doen, Bert had huis-arr'est. „Oma-arrest", mopperde hij. En hij slenter de een beetje door de tuin en rommelde een beetje op zoldej, maar in z'n schik, zo als meestal op z'n vrije middagen, dat was Bert niet. Op z'n zwerftocht door 't huis, belandde hij ook in de serre. Daar stond 't naaikastje. Bert trok eens een laatje open. Knopen en.ja. hoe noemde je dat andere gedoe? Hij noemde 't maar kort weg: „rommel!" Uit verveling trok hij ook nog maar eens 't volgende laatje open. Daarin lagen allemaal klossen garen. Bert bekeek ze eens en op dat ogenblik ont stond „de streek!" „Rangggg", daar ging de bel en stoorde Bert bij 't uitdenken van z'n plan. 'Maar dat hinderde niet. Dat zou hij straks wei verder uitwerken. Zaak was, dat hij nu gauw een klos garen meepikte en een naald. Dan kwam de rest wel in orde. Als 't zover was! Vader en moeder gingen Oma, tegemoet. Ze hielpen haar mantel en hoed op de kapstok hangen en schoven een lek kere diepe stoel voor haar aan bij de haard. En moeder ging gauw aan 't thee schenken en Oma diepte een doos uit haar koffertje op. Koekjes! Voor bij de thee. En wat voor koekjes! 't Leken wel taartjes! Natuurlijk had moeder ook voor wat lek kers gezorgd, maar de koekjes van Oma! Nu, Oma had wel plezier van haar tracta- tie, want Bert wist'er goed raad mee! En niet alleen Bert, dat moet ik er bij zeggen de anderen snoepten al even hard! En er was zeker al wel de helft van op, toen moe der er toe kwam ze op een glazen schaaltje te leggen! Zo lekker waren de koekjes en zo ge zellig zaten ze bij elkaar, dat Bert haast z'n hele streek zou hebben vergeten, als Oma en Moeder nu maar niet over de dis tributie en over al die bonnen waren be gonnen. En vader over de moeilijkheden met de brandstoffen. Dan was de streek beslist in Bert's hoofd blijven hangen, maar nu wipte hij er uit! „Bah, dat bon- nengedoe!" dacht Bert en meteen was hij uit de kamer en stond in de gang voor de- kapstok, waar nu ook Oma's mantel aan hing. Toen kwam de klos garen op de prop pen en de naald! Handig ging 't wel niet, maar.... 't lukte. De mouwen van Oma's mantel werden stevig dicht genaaid. En toen wandelde Bert weer naar binnen, dronk nogmaals thee, at nog een heleboel koekjes en wachtte af! Dat wachten viel niet mee, maar z'n binnenpret hielp hem er doorheen. Om vijf uur, daar had je 't! Oma ging naar huis. Vader haalde haar mantel en hield die voor haar op. Eén arm OOOü.' gleed in de mouw. Dat ging niet gemakke lijk. Oma porde maar eens goed met haar hand. Onderwijl stak ze haar tweede arm in de andere mouw endat ging ook al niet goed! Gek was dat! Oma porde nu met beide handen, maar helpen deed dat niet. Ze bleef eenvoudig in haar mantel hangen! „Oooo!" riep ze benauwd, „wat raar is dat!" En raar was 't ook! En nog raarder om naar te kijken! Bert stond er eenvoudig naast te gieren van 't lachen, maar z'n va der deed niet mee. Die keek meer dan nij dig en z'n moeder haalde gauw een schaar. Maar 't was net of ze een beetje lachte, al keek vader dan ook kwaad! Maar nu komt 't allermooiste! Omadie 't nu doorhad, lachte haast nog harder dan Bert! En toen kon vader niet kwaad blijven kijken en op eens kreeg Bert een nieuw idee. „Ik ga Oma naar 't station brengen en haar in de trein helpen", zei hij heel beslist. Oma, nog na-lachend, vond dat reusachtig en vader en moeder vonden dat ook. Ja, die Bert, hij was een rakker, maar als 't er op aan kwam een kleine ridder toch ook! 6 P.K. Kijk ze eens glunder kijken! uie zes daar op een rijtje! En dat is best te begrij pen! Door auto's en benzine zo maar in een hoekje geschoven te worden en in de steden zowat, voor een rariteit te worden aangezien, dat i s toch ook niet alles, als je eeuwen lang een trouwe kameraad ge weest bent voor de mensen, die je nu voor ....een benzineaier verkopen! Maar nu de auto's op stal moeten, nu komen z ij er weer uit en tonen ons hoe groot hun kame raadschap is! Nog zijn ze onze vrienden. Gewillig en bereid om ons te helpen, ook al schoven wij hen een beetje ondankbaar opzij De kameraad van eeuwen. Uit Centraal-Azië stamt hij, het paard. Wild was hij eens en ontembaar en zijn naam was toen „tarpan". Hij was klein en nog niet fier was zijn hals, neen, die was wél tamelijk lang al, maar dun. Zijn poten waren krachtig, maar nog niet mooi en zijn hoofd was wel wat te dik. De neus was vrij bol, de oren spits en naar voren hellend, waren klein, en de ogen: vurig en ....boosaardig. Dat was „tarpan" en dat is „tarpan" nog zo hij in 't wild voorkomt. Maar zijn nageslacht is veredeld. Uit „tar pan" werd het paard van nu. Verbreid over de geheele wereld in talloze soorten en variëteiten, maar alle behielden de trouw en soms ook het vuur als onvervreemdbaar erfdeel van de kleine „tarpan" van ééns. „Tarpan" uit de onafzienbare steppen van Centraal-AziëDaar joegen zij voort, altijd tegen de wind in. Met fladderende manen en dreunende hoefslag! Voort over de steppen! In horden van soms een hon derdtal. Waar strenge wetten heerschten. Ieder horde bestond weer uit een aantal kleine groepen en iedere groep had een leider, een hengst. De leider werd onvoor waardelijk gehoorzaamd en de leider ken de zijn plicht: Hij had te zorgen voor allen, die zich aan hem toevertrouwden. En in die plicht schoot hij nooit te kort. Zo was dat eens in Centraal-Azië en zo is 't er nog, al is het aantal wilde paarden niet meer zo groot. Bucephalus, de onoverwinne lijke! Bucephalus was een wild Thessalisch paard. Men bood het den vader van Alex ander de Grote, koning Philippus van Ma cedonië aan, voor de prijs van dertien ta lenten. Maar niemand zag kans het dier te berijden en Jaarom besloot Philippus, Bu cephalus niet te kopen. Maar zijn zoon Alexander riep verontwaardigd: „Zo'n paard zoudt Gij willen verliezen? Alleen omdat niemand weet hoe hij 't dier be handelen moet?" „Laat mij het beproeven", zo verzocht Alexander en zijn verzoek werd toegestaan. En Alexander, die opgemerkt had, dat de onoverwinnelijke Bucephalus bang was., voor zijn eigen schaduw, keerde het dier naar de zon, sprong onverwachts op zijn rug en voort ging het in woeste ren! Phi lippus vreesde het ergste, maar Alexander behield zijn macht over het paard. Na de rit was Bucephalus overwonnen. Het dier had zijn meester gevonden en hij volgde hem met eerbied en trouw. Zo zeiden de oude Grieken „Edel is het paard en waardig ons te dragen en onze wagens te voeren ten strijd!" Edel is het paard, dat op aarde kwam, toen Poseidon met Pallas een wedstrijd aanging, wie wel het nuttigste voorwerp kon scheppen. Toen sloeg Poseidon met zijn drietand op de aarde en het paard verscheen. Zo leert ons de Griekse mythologie. Rassen. Wij spreken van Oosterse en Westerse paardenrassen. Van het Oosterse ras is het prachtige, veelal schimmelkleurige Arabi sche paard de stamvader, het zwaar ge bouwde Norische paard is stamvader van het Westerse ras. Rasonderscheid drukt men ook vaak uit door de termen: „koud- bloeds" en „warmbloeds". „Koudbloeds" is de aanduiding van die rassen, waarin geen Oosters bloed wordt aangetroffen. Dat is een Arabier! Licht gebouwd, slank, leerzaam, moedig en aanhankelijk. Dat is het Arabische paard. En z o is de Arabier voor zijn vier voeter: Nooit springt hij ruw met hem om. Nooit zal hij hem slaan. Harde woorden zal hij nooit gebruiken. De taal, waarmee hij zijn paard beheerscht en aan zich bindt, is een aaneenschakeling van liefkozende woor den en het gevolg hiervan is: een kame raad van voorbeeldige trouw. Dier en be rijder zijn met elkaar uiterst vertrouwelijk. Soms is een blik of gebaar al voldoende om het dier te doen begrijpen wat" er van hem wordt verlangd. Als zijn berijder uit het zadel valt, rent het dier niet verder, neen, het blijft staan naast zijn vriend. Roept deze hem, onmiddellijk nadert het en in de strijd helpt 't hem door bijten en achteruitslaan en als er gevaar dreigt, wekt hij hem zelfs uit de slaap. Zo is het Ara bische paard, dat buiten zijn behoefte aan goede zorgen en goede woorden, zo heel weinig nodig heeft. Sober van voeding, so ber van drinken, geeft het dier blijken van een uithoudingsvermogen, dat aan 't fabel achtige grenst. Napoleon en de paarden. „Napoleon bereed altijd een wit paard". Dat lees je steeds en krijg je ook altijd te horen. En toch is dit niet waar. Tijdens zijn leven bereed Napoleon een honderd paar den en van die honderd waren er hoogstens tien wit! „Zeker een kleine twintig paarden wer den onder hem doodgeschoten". Ook dat wordt veelal verteld. Maar in werkelijk heid gebeurde dit slechts éénmaal. In de slag bij Areola. Napoleon was.... een groot veldheer, maar.... een klein ruiter, die dikwijls uit het zadel geworpen werd! Maar zijn durf, ondanks zijn weinige zadel vastheid ver goedde echter weer veel!

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4