BERKEN
zijn bomen
van trouw
Een dief die stenen stal
EEN LlEDj'E
TIMMEREN IS EEN KUNST
Altijd waakzaam
VAN BLADEN EN MENSEN
EEN AVONTUUR
IN AFRIKA
Niet alleen van trouw getuigen de slan
ke berken, zij zijn ook verschijningen van
fijnheid en kracht. Geboren wordt de berk
uit een uiterst teer .zaadje, dat veel over
eenkomst vertoont met een klein vliegje.
Het heeft namelijk twee doorschijnende
vleugeltjes, waarmee het op de aarde ne
derdaalt en na een paar weken komt uit 't
zaadje een kleine wit worteltje te voor
schijn. Een ragfijn stengeltje volgt, al
gauw laten zich een paar groene kiem-
blaadjes zien en dan twee of drie kleine
blaadjes, die al aardig op berkenblaadjes
lijken. Hun steeltjes zijn beschermd door
een huidje van witte haartjes.
Klein berkje groeit snel. Na een paar
maanden is het al wel een voet hoog en
als nu maar geen op bladgroen belust dier
hem opeet, dan kan uit het tere berken
kind een sterke boom groeien, die zich tot
een van de hardste bomen kan ontwikke
len, vooral door zijn groot weerstandsver
mogen tegen vorst.. Maar hoe sterk hij
ook wordt, grof wordt hij nooit. De berk
met z'n lichtende schors blijft fijn en waar
dig. Hij is ridder van het bos!
Het liefst groeit de berk op lichte, voch
tige grond. Klei of krijtbodem is te zwaar
voor zijn fijne geaardheid! Maar bang voor
het koude Noorden hoeft hij niet te zijn.
Hij is sterk en hij waagt zich zelfs tot in
Lapland!
Een berk is net een zuil. naar boven toe
spits toelopend. Van zijn takken hangen
dunne twijgen neer en de vertakkingen
van die twijgen lijken wel draden! Het
berkenhout is niet zo heel veel waard.
Hoewel het toch zeer hard is. wordt het al
leen maar gebruikt voor kleinere voorwer
pen. Maar berkenblokken branden best!
Voor open vuren is berkenhout zeer ge
wild. En een kano van berkenhout kan ik
je aanbevelen! Licht, sterk en betrouw
baar! Hoe zou dat ook anders kunnen bij
het hout van de boom van trouw! Van die
trouw zal ik dadelijk een mooie legende
vertellen, maar eerst nog even iets over de
berkenschors. Prachtig is die schors door
zijn zilveren glans, die nog verdiept wordt
door de donkere strepen ontstaan door het
indringen van lucht onder de schors.
Op berkenbast werd eertijds geschreven.
700 jaar v. Chr. stelden geschiedschrijvers
gebeurtenissen te boek op berkenschors.
De tweede Romeinsche koning Numa Pom-
pilius liet ze verzamelen. Later zijn zij ech-
ter weer verloren gegaan. En nu de mooie
legende van berken-trouw!
Veel honderden jaren geleden, leefde
hoog in het Noorden een koning. Een goe-
de koning, die één was met zijn volk. En
I rijk was voor dat volk. Die koning had een
J dochter. Zij hee'tte Berkanda en ze was
achttien jaar.
In het rijk hoog in het Noorden woonde
ook een prins. Die prins was wat ouder
dan Berkanda. Hij heette Berkund en hij
1 had Berkanda lief. En Berkanda hield van
j den jongen en moedigen Berkund en
1 daarom zouden ze trouwen gaan.
I De oude, nobele koning hield van hen
beiden en hij was blij dat Berkund geko-
j men was. Want hij werd al oud en hij wil-
de liever dat een jonge man zijn volk zou
j regeren en het volk zag Berkund zeer
graag. Zo zouden Berkanda en Berkund
j dan trouwen en in het land was feest op
feest.
Toen kwam op eens een venijnige tove-
naar, die geen mens geluk gunde, al die
j vreugde verstoren. Want hij zei tegen den
ouden koning: „Ik wil niet dat Berkanda
en Berkund samen trouwen en wagen zij
het toch tegen mijn wil! Dan...." Hij
lachte schrikaanjagend, maar de koning
zei eenvoudig: „Berkanda en Berkund
trouwen toch. Want hun rijke liefde is
sterker dan Uw armzalige haat!"
1 Toen schaterlachte de tovenaar en ver
langde dat Berkanda zélf hem zou zeggen,
dat zij hem zou durven weerstaan.
Dacht je van niet soms? Probeer dan
eens een kist GOED dicht te timmeren of
een paar latten aan elkaar te maken! Zu)
je wat beleven! Je eerste ervaring zai :.jn.
dat je de spijker niet diep genoeg in het
hout krijgt. Je slaat h'm krom en wel ja
dan wordt dat uitstekende spijkereind
doodleuk plat tegen het hout geslagen! En
bij het aan elkaar spijkeren van een paar
niet al te brede latten, erger je je natuur
lijk aan de spijkerpunten, die uit het hout
steken. Natuurlijk krijgt dan de spijker de
schuld, die niet stevig genoeg is of te lang
of als je het hout aan splinters hebt gesla
gen, is het vanzelfsprekend de slechte kwa
liteit van het hout! Maar de wérkelijke oor
zaak van de timmermislukking ben je
zélf of liever, je slechte timmerkunst! Ik
stel me al voor hoe de meesten van jullie
een spijker in 't hout drijven. Kaarsrecht
wordt hij op 't hout gezet en dan maar
slaan! Mis! Zó krijg je geen spijker in 't
hout! SCHUIN moet een spijker ingesla-
gen worden. Bij 1 op het voorbeeld kun je
zien hoe het NIET moet en hoe het WEL
moet! Op deze wijze kun je de stevigste
kist dichtspijkeren, zelfs voor jaren. Al
leen kun je dan niet tevreden zijn als de
spijker tot de kop in het hout verdwijnt,
maar dan moet hij tot en mét z'n kop in
t hout gehamerd worden. (Fig.3) De kuil
tjes, die op deze spijkerwijze in het hout
ontstaan, worden later opgevuld met steen-
lijm. Op deze wijze gesloten kisten moeten
dan later opengebroken worden. Dus, moet
een kist binnen afzienbare tijd weer „ont-
spijkerd" worden, dan laten wij de spijker
koppen in zicht. We doen zelfs méér. Om
't ons wat gemakkelijker te maken bij het1
openen, waarbij wij dan van een nijptang
gebruik maken, leggen wij bij het inslaan
van de spijkers kleine rondjes karton on
der de spijker, zoals op het voorbeeld bij
fig. 4 is aangegeven. De rondjes vergroten
de oppervlakte van de spijkerkop belang
rijk, waardoor ze zich gemakkelijker door
de nijptang laten pakken.
Nu nog de kwestie van de zogenaamde
te lange spijkers. Zulke spijkers behande
len we als op fig. 2 is aangegeven. Ze wor
den twee keer omgebogen in het hout ge
dreven. De eerste ombuiging zal je geen
moeilijkheden opleveren, maar met de i
tweede, dat kleine weerhaakje, zul je in'
t begin wel# even tobben. Maar daarvoor
is timmeren 'dan ook een kunst, die je niet
zo maar aanwaait, maar waar je je een
beetje moeite voor geven moet. En goed I
kunnen timmeren is heus wel de moeite
waard. Als je 't kunt, zijn er allerlei aar
dige dingen te maken, dingen van groter
formaat dan de gewone knutselwerkjes. Je
kunt eens een kastje maken, een boeken
plank, een tafeltje en van 't een kom je in
't ander. Zo'n klein meubeltje kun je met
snijwerk versieren, er moet gebeitst en ge
verfd worden. O jee, je zult eens zien,
waartoe je komt als je eenmaal de tin^lier-
Berkanda kwam en de tovqpaar dreigde.
Maar Berkanda zei met' haar lieve stem
alleen maar: „Ik trouw".
Hoonlachend verdween de tovenaar in
de nacht, maar toen de zon weer opging,
vierden Ber ^da en Berkund hun huwe
lijksfeest.
„Kom, Berkanda, ga mee naar gindse
heuvel, daar kunnen wij ons hele rijk
overzien." Zij gingen en zij zagen bene
den zich het juichende volk en zij zagen
niet.... den tovenaar, die geniepig kwam
nader geslopen. Al nader en nader, tot hij
vlak achter hen stond. De tovenaar be
roerde hen met zijn staf. en mompelde
boosaardig:' „Mensen zullen jullie niet meer
zijn. Bomen, bomen, gebonden aan de aar
de, dat zullen jullie van nu aan zijn!" En
weer klonk de honende tovenaarslach.
Berkanda en Berkund wérden bomen.
Hun voeten werden wortels, die zich groe
ven in de grond. Hun lichamen werden
stammen, hun armen takken en hun hoof
den een berkenkruin. De tovenaar lachte
zijn haat-lach over de heuvel en de wind
bracht die lach in het dal. Ook de oude ko
ning hoorde hem en met zijn volk ijlde hij
naar de heuvel, waar de koningskinderen
zo even nog hadden gestaan, maar waar nu
twee slanke, zilveren berken stonden, met
wuivende bladertooi.
„M'n arme kinderen", snikte de koning
en de berken bogen hun takken en streel
den troostend het grijze vaderhoofd. De
tovenaar zag het aan en vroeg met spot-
gloeiende ogen: „Berkanda en Berkund,
willen jullie mensen weer zijn? Beloof dan
dat je elkander nooit meer zult zien of
spreken. Berkanda wat is je antwoord
hierop?"
door Tom Radersma.
't Was in de tijd, dat de eerste goud
vondsten in Australië bekend werden. De
wonderlijkste verhalen over de rijkdom
men, die daar zo maar voor 't grijpen
zouden liggen, deden de ronde en brachten
menig hoofd op hol. zodat een leger avon
turiers, gelukzoekers en aan lager wal ge
raakten, uit alle delen van de wereld sa
menstroomden om hier op een gemakke
lijke manier rijk te worden. Dat was ten
minste hun verwachting, maar voor de
meesten liep het uit op een verschrikkelij
ke teleurstelling, want het goud was niet
zo overvloedig als de verhalen hadden doen
vermoeden en het winnen ging met ont
zaglijke inspanning gepaard. Het meren-
Ideel van de goudzoekers kon ternauwer
nood een bescheiden levensonderhoud ver
dienen.
Berkanda's bladerkroon neeg zich naar
die van Berkund. In de takken ruiste een
vraag. „Berkund, wil je berk zijn met mij
of een mens zonder mij?" Berkund's bla
derkroon ruiste: „Met Berkanda ben ik
berk of mens. Al was het voor duizend
jaren."
Toen viel de tovenaar dood. En Berkan
da en Berkund bléven berken, eeuwen en
eeuwen lang. Nu groeien er overal berken
en overal vinden wij trouw. Omdat liefde
toch sterker dan haat is en geen offer ooit
vergeefs.
Dag en nacht was hij bij den baas en de
vrouw en lette op al hun doen en laten.
„Fredo", noemden ze hem en dat was een
naam die bij hem paste. Een flinke naam
voor een flinke hond.
Op een dag moesten de baas en de vrouw
een lange autorit maken. Natuurlijk mocht
Fredo mee. Daar vlogen ze langs de we
gen! De baas aan 't stuur en de vrouw met
Fredo binnenin de wagen. Maar dat was
vreemd, vond Fredo. De vrouw ging eens
klaps slapen! Dat was raar, dat deed de
vrouw nooit zo midden op de dag! Daar
moest Fredo meer van weten! Hij snuffel
de eens en snuffelde nog eens en keek toen
naar den baas. Die ging ook al slapen,
merkte Fredo, z'n handen gleden zo maar
van 't stuur en de wagen reed van de weg
af en kwam omgekeerd in een veld terecht.
Toen begreep Fredo dat er iets aan haper
de, iets heel ergs! En hij blafte en blafte!
Net zo lang tot er hulp kwam opdagen. Ge
lukkig waren de baas en de vrouw niet
gewond, maar wel waren zij bewusteloos.
Dat kwam door de schadelijke benzinedam
pen, die door een klein defect aan de mo
tor, in de wagen waren gekomen. En als
Fredo er niet was geweest! Maar Fredo, de
altijd trouwe en waakzame Fredo, niet be
ïnvloed door de benzinedamp, had z'n baas
en z'n vrouwtje weten te redden.
Nu glinstert er een zilveren penning aan
Fredo's halsband. Een penning met een
datum en een jaartal. Want de baas en de
vrouw willen die dag nooit vergeten en
Fredo is bepaald trots op de onderscheiding
die aan z'n halsband bengelt. Want Fredo
is een verstandige hond en weet best wat
die penning betekent!
smaak te pakken hebt! Je gaat handleidin
gen kopen of lenen, je gaat misschien naai
een cursus. Op die cursus maak je nieuwe
vrienden, hemeltje, als ik zo doorga, wil
len jullie beslist allemaal timmerman wor
den en van timmerman meubelmaker en
van meubelmaker huisarchitect enlaat
ik ophouden! En me bij m'n spijkertjes
houden! Want ik was nog niet eens klaar
met m'n spijker-les! Bij de tweede ombui
ging van de zogenaamde te lange spijkers
ben ik blijven steken, louter van timmer-
enthousiasme! Nou, daar gaat dan die laat
ste spijker! De dubbel gebogen spijker
word\ met een paar slaagjes netjes in 't
hout geslagen. Zo moet nu getimmerd
worden. Zó is het goed!
Een slaapplaats op de grond.
Ook Karei Winter, een jonge arbeider,
behoorde tot die teleurgestelden, die na de
eerste geruchten over de goudvondsten, hals
over kop vertrokken waren en nu moesten
ondervinden, dat hun kansen op een betere
toekomst in eigen vaderland beter ston
den dan hier in den vreemde. Al dagen
lang dwaalde hij door de gouddelversstad,
maar een kans om een werkelijk lonende
plaats te kopen, was uitgesloten. De goede
plaatsen waren voor hem onbetaalbaar.
Een behoorlijke woning was ook al niet te
krijgen. Met moeite kon hij een plaatsje
veroveren in een vervallen, onzindelijke
herberg, waar hij Y°or een slaapplaats op
de grond nog veel moest betalen. Met angst
daoht de jonge Winter aan het ogenblik
dat zijn spaargeld op zou zijn.
Zo lag hij ook deze nacht weer slapeloos
onder zijn deken en draaide onrustig heen
en weer en bedacht de onmogelijkste plan
nen om weer uit de moeilijkheden te ko
men, toen de naast hem liggende gouddel
ver hem aansprak. „Hallo jongen! Ik ge
loof dat jij ook geen rust kunt vinden! Ik
begrijp wel waar de schoen h'm wringt.
Want ik ben er net zo aan toe, als jij. Ik
heb echter een plan gemaakt, waarmee wij
misschien beiden uit de ellende kunnen
komen. Probeer nu te slapen, morgen zul
len wij eens praten."
De volgende morgen kwam Winter's
nieuwe vriend, Peter Haasman, al dadelijk
met zijn plan voor den dag. „Als ze mij
goed ingelicht hebben, ben jij ook een ar
beider, is 't niet?" begon Peters Haasman.
„Dat is zo", antwoordde Winter verwon
derd. „Ik ben timmerman." „Mooi! Ik ben
metselaar. Luister nu goed. Met dat goud-
delven hier is het niets gedaan en dat we
er geen stap mee vooruit komen, heb ik
allang ingezien. Het wemelt hier van ge
lukzoekers, maar aan arbeiders schijnt hier
groot gebrek te zijn. Nu heb ik zo gedacht:
Wij leggen onze spaarduitjes bij elkaar,
kopen gereedschap en gaan timmeren en
metselen, zoals wij dat altjjd gedaan heb
ben. Ik zou me wel erg moeten vergissen,
als wij daar niet beter mee uitkwamen dan
met ons gouddelven!"
Het plan lachte Winter wel toe en daar
zij niemand om toestemming hoefden te
vragen, konden zij onmiddellijk beginnen.
Gereedschap was gauw genoeg gekocht en
voor de rest van hun geld konden zij voor
delig een mergelgroeve kopen. Het eerst
begonnen zij voor zichzelf een behoorlijke
woning te bouwen. Maar nauwelijks wa
ren zij aan de muren toe of er gebeurde
iets zeer merkwaardigs.
Toen zij op een morgen op het bouw
werk kwamen, moesten zij ervaren, dat het
metselwerk, dat zij de vorige dag gemaakt
hadden, weer afgebroken was. Hoe on
waarschijnlijk het ook was, zij moesten
wel aannemen, dat een kwaadwillige hun
werk in de nacht vernietigd had.
Hoofdschuddend namen zij hun gereed
schappen ter hand en 's avonds was de
schade alweer hersteld. Maar stel je hun
verontwaardiging voor, toen zij de volgen
de morgen hun werk wederom vernietigd
zagen. ..Als ik wist, wie ons dat lapte,
draaide ik h'm z'n nek om!" riep Haasman
woedend. „Maar ik kan me met voorstel
len, wat iemand er a.an ^:an heoeen, onze
muren steeds weer te slopen."
„Eén ding weet ik zeker zei Karei Win
ter, „vannacht ga ik op de loer liggen en
dan zal ik er wel achter komen, wie ons
dat levert!"
„Dat is een pracht idee! Vannacht waken
we samen!" riep Haasman vast besloten. En
zo gebeurde het. Ze bouwden die dag het
stuk muur weer op, dat 's nachts was af
gebroken. Als alle dagen werkten zij tot
het invallen van de schemering, maar nau
welijks was de duisternis gevallen of zij
keerden wear terug en verstopten zich in
het bosje, dat in onmiddellijke nabijheid
van het bouwwerk was. Om de vier uur
zouden ze elkaar aflossen,, spraken zij af.
Gedurende de eerste wacht bleef alles-
rustig. Maar even na middernacht hoorde
Karei Winter, die net de wacht betrokken
had, sluipende stappen naderen. Een ogen
blik v/as het stil. Toen hoorde hij een voor
zichtig kloppen en breken. Geen twijfel
was mogelijk. Iemand brak de muur weer
af. Haastig riep hij zijn kameraad en na
nog even samen scherp geluisterd te heb
ben of geen vergissing mogelijk was, slo
pen zij voorzichtig nader. Al spoedig ont
dekten zij een donkere gestalte, die bezig
was de stenen los te breken en in een mand
te verzamelen. Onmiddellijk sprong Haas
man toe en greep de gestalte bij z'n kraag,
terwijl Winter zijn lantaarn aanknipte en
de volle lichtstraal op den dief liet vallen.
Met verbazing zagen zij. dat zij met een
kleinen Chinees te doen hadden, die wan
hopige pogingen deed zich los te rukken
en met een angstig gezicht naar de beide
Europeanen staarde. Driftig begon Haas
man den Chinees te ondervragen. „Wie be
taalt je voor deze schanddaad?" „Niemand,
meneel, niemand", stamelde de Chinees,
die als alle Chinezen, geen „r" kon zeggen
en die daarom verving door een „1". „Nie
mand meneel, niemand betaalt el mij vool,
ik ben zelf op de gedachte gekomen."
„Waarcm als ik vragen mag?" vroeg.
Haasman scherp. „Geef antwoord, of ik
breek je je ribben!"
Iemand brak de muur af
Maar zonder een duchtig pak slaag was"
ae Chinees toch niet te bewegen de reden
van zijn vreemde diefstal op te biechten.
Die reden was dan ook zeer merkwaardig.
Louter door toeval was de Chinees er ach
ter gekomen, dat de rode mergel uit de
groeve van de beide arbeiders een belang
rijke hoeveelheid goudstof bevatte. Daar
hij het niet aandurfde de groeve te plun
deren, was hij op de gedachte gekomen
zich de stenen uit deze groeve toe te eige
nen. Uit elke steen was een half ons goud
te winnen! Daarom brak hij elke nacht de
stenen van het bouwwerk los en sleepte er
zo veel mogelijk weg.
Winter en Ilaasman waren grootmoedig
genoeg om hem als vergoeding voor zijn
ontdekking de stenen te laten met de ern
stige vermaning zich niet meer in de om
geving van de mergelgroeve te laten zien
en zélf namen zij een paar stenen mee om
te onderzoeken of de Chinees inderdaad
gelijk had. Het bleek dat de hoeveelheid
goud in de stenen noa veel groter was, dan
de Chinees had gr ~d
Winter en Har.:rr-n Lieven echter, niet
tegenstaande hun plotselinge rijkdom, wie
zij waren. Zij gingen voort met hun oor
spronkelijk plan en niet lang duurde het
of zij waren de bezitters van een zeer ge
ziene bouwonderneming, die nog bloeide,
toen de goudvondsten in de streek allang
opgehouden hadden en er van gelukzoe
kers geen spoor meer te vinden was.
ülen wereldreiziger vertelt:
Wij reden per auto door Afrika. Op een
keer fluisterde Combo, mijn bediende:
„Kijk, kijk, leeuwen!" en hij wees op een
troep dieren die voor ons lag.
Ik had wel eens een leeuw gezien, maar
zoiets als dit had ik nog nooit meegemaakt.
Zes of zeven grote leeuwen lagen uitge
strekt in het gras. Drie mannetjes lagen op
een heuvel. Een paar leeuwen spitsten hun
oren, maar keken direct weer met slape
rige gezichten voor zich uit. Een paar an
dere dieren lagen op 'hun zij, net als een
hond die moe is. Uit een hoop leeuwen
verderop klonk een regelmatig gesnork.
Wij verroerden geen vin, zaten onbe
weeglijk, de motor was afgezet. Twee jon
ge leeuwtjes speelden met elkaar. Naast
een moederleeuw lagen vier jongen, moe
/an het drinken, te slapen.
Nu richtte de voorste leeuw zich op, keek
eaar ons, gaapte een paar keer en ging
weer liggen. Wij telden twaalf grote die
ren, drie half volwassen en zes jonge leeu
wen. Later ontdekten we er nog een aan
de rand van het bos. Hij stond rechtop te
gen een boom z'n klauwen te scherpen.
Twee andere leeuwen likten hun poten.
We zagen dus dat leeuwen niet altijd zo
gevaarlijk zijn als ze voorgesteld worden.
Maar om onze tent op te zetten, was'de
plek niet geschikt. We keerden dus- om.
Toen stonden de leeuwen op, alleen de
jonge leeuwtjes speelden door met een
steen, die ze tussen hun poten namen en
•\pgooiden-
Mei komt weer de bomen versieren,
Groen piept uit alle knoppekieren,
Beschermende huisjes wijken uiteen,
Blaadjes verschijnen één voor één.
Blaadje, zeg, wat wil je doen?
Pronken met je fleurig groen?
Luchtig-kluchtig bomeding,
Wil je dat ik 'n liedje zing?
Een liedje van blaadjes, teer en fijn,
Die samen zo'n mooie bomekruin zijn'
Die groeien aan takken van éne stam,
Die honderden blaadjes voeden kan.
Zijn wij niet als die blaadjes teer?
Kunnen wij samen niet oneindig meeiT
Een blaadje, een mensje, ze hebben
wel kracht
Maar tezamen eerst zijn ze een
sterke macht'.