Dulden en
dragen
DE SPEKJACHT
Veerhoeds vraag
T OUDE NEST
„VER"
10.000 BURCHTEN
Wie spreekt er nog van
door TOM KADERS MA.
Wat grauwtje vraagt.
ZO-ZO.
KNAGETAND
Je moet 't proberen.
Hard en Kaal.
Grauw is je huid, grauw is je leven
Een ezel ziet er zo goedig uit, maar pas
op! Hi-aa-t een ezel: „ik vertik 't, ik blijf
staan!" zie jij dan maar dat je h'm vooruit
krijgt! Dat lukt je vast niet. Jou niet en.,
niemand niet! Een ezel-besluit is nu een
maal niet mis!
Een ezel is dcm. een ezel is lui, een ezel
is koppig! Dom-lui-koppig zijn de woorden,
die grauwtje altijd te horen krijgt en ze
ker, als een ezel niet wil lopen, dan doet hij
dat stellig niet. Niet voor goede woorden,
niet voor kwade woorden, niet voor ve
nijnige tikken. Is dat niet het toppunt van
koppigheid?
Neen!
Dat is héél wat anders. Wat, dat vertel ik
je straksjes wel.
Een ezel gaat liggen. Wie krijgt h'm weer
op z'n poten? Hij wil slapen midden op de
dag. O, wat is een ezel toch lui!
Neen!
Dat is héél wat anders. Wat, dat vertel
ik je straks.
Een ezel is dom. Zesmaal zeg je h'm:
ga naar links. Zesmaal gaat grauwtje naar
rechts. Dat is toch wel dommer dan dom
en pok nog heel erg koppig!
Neen!
Dat is héél wat anders. Wat, dat hoor je
strakjes wel.
Eerst wil ik zo 't een en ander van de
ezel vertellen. Niet van de domme-koppige-
luie tamme ezel, die niet lui en koppig en
dom is in werkelijkheid, maar van de wilde
ezel, die nog niet heeft leren dulden en
dragen en niet uit zelfverdediging dom, lui
en koppig hoeft te zijn.
De wilde ezel is geen „gestreepte" ezel.
Hij is éénkleurig behalve dan een donkere
lengtestreep, midden over de rug, van kop
tot staart. Sommige ezels hebben ook nog
een donkere schouderstreep en wat onre
gelmatige strepen over de poten, maar
andere strepen komen niet voor. De romp
is altijd effen, even onderbroken door de
anders getinte ruggestreep.
De ezel, zowel de wilde als de tamme, is
een echt soberheidsdier. Hij voelt zich op
z'n gemak de wilde ezel althans in
woestijnen, de hitte verdraagt hij met ge
mak. In Noord-Oost Afrika zijn pracht
exemplaren te vinden. In Abessinië, Soma-
liland en Gallaland klinkt 't daverend
„hiaa"! door de eindelooze zandvlakten. Een
„hiaa!" dat eender klinkt als 't „hiaa!" dat
wij kennen. Alleen wie de dieren nauwkeu
rig kent en hun stemmen heeft leren ver
staan, hoort in de woestijn vreugde-gebalk
om kracht en vrijheid, in 't ,hiaa!" dat wij
wel eens horen, herkent hij de klacht van
de duldende drager. De klacht van 't tam
me last- en trekdier, dat de naam van ezel
draagt.
Een mooi dier is de Afrikaanse ezel. Veel
al heeft hij een schouderhoogte van 1.30
1.40 m. Met z'n vieren of vijven leven ze
gezelligjes bij elkaar en ze lopen.... snel
ler dan een paard. Arm grauwtje, dat wij
kennen, wat bleef er over van je ware
aard?
Wat grauwtje draagt.
Daar, waar grauwtje als lastdier gebruikt
wordt, daar heeft grauwtje 't bitterhard.
Sjouwen maar beest, soms langs steile pa
den. Belast en beladen tot je van grauwtje
haast niets meer ziet en 't lijkt of al die
pakken en zakken en manden zo maar van
zelf verder gaan.
Zware manden, grote pakken, drukken
de zakken, maar 't ergste is., een ruw
mens.
In Arabië, dat wonderland, is de ezel be
halve lastdierwaterslaaf. Bij de water
putten levert hij de trekkracht, die het wa
ter uit de putten naar boven hijst. In grote,
leren zakken, die gevuld, soms een gewicht
hebben van ongeveer een vierde deel van
het gewicht van het dier, komt dit water
naar boven door de taaie ezelkracht. Zwaar
werk is dat voor grauwtje! Want de wijze
waarop het water naar boven behesen
wordt is meer dan vermoeiend te noemen.
De ezel moet een hellend vlak aflopen, al
dalend trekt hij de waterzak uit de put
omhoog. Is de ezel aan 't eind van de trek-
baan gekomen, dan heeft de gevulde zak
juist de rand van de put bereikt. Daar
wordt hij automatisch geledigd en moei
zaam klautert de ezel het hellend pad
weer op. De waterzak daalt weer. Is grauw
tje weer boven, dan vult de zak zich met
water en grauwtje daalt opnieuw. Daarna
loopt hij weer naar beneden, wat later weer
omhoog. Klimmen en dalen, klimmen en
dalenhoeveel keren wel arm ezeldier?
Grauw is je huid, grauw is je leven....
maar moedig ben je, beest, omdat je dra
gend duldt en duldend draagt, jij stil,
grauw ezeldier!
Wat grauwtje duldt.
Zware lasten, zware taken.
Harde woorden, harde slagen.
Slechte voeding, slechte stalling.
Haast geen rust.
Grauwtje, mensen die altijd werken noe
men ze spottend: „werkezels". Grauwtje,
,werk-ezel" is een naam om trots op te
zijn!
Grauwtje, jij bént niet koppig, maar
soms wordt je je opeens bewust van je
ijzeren wil.
Grauwtje, jij bént niet lui, maar soms
dringt tot je door het recht van elke wer
ker: na arbeid, rust. Dan leg je je neer en
je staat niet op. Voor geen goede woorden
en niet voor kwade. Je blijft liggen, omdat
je daar récht op hebt, maar mensen zijn
soms heel onrechtvaardig.
Grauwtje, je bent niet dom en als je
soms links gaat als de mensen rechts be
doelen, dan doe je dat omdat je een hinder
nis ziet, die 't mensenoog was ontgaan.
Grauwtje, jouw duldend dragen en dra
gend dulden is iets waar wij soms be
schaamd tegenover staan.
Niet groot zijn de ezel-verlangens.
Een warme stal, goed voer.
Geen al te zware lasten, geen al te zware
taken.
Bovenal: verdiende rust en inplaats van
slagen een paar vriendelijke woorden, écht
gemeend.
(Hannesen).
Op hete Afrikaanse grond,
Een ooi'vaarspaar op één been stond....
De één klepperde de ander toe:
„Ik ben dat warme land hier moe!
„In 't Noorden is 't al lentefeest,
„Daar zijn wij altijd bij geweest!
„Vliegen wij terug naar 't vlakke land,
„Als steeds: lente's afgezant."
Ze hebben 't gezegd, ze hebben 't gedaan,
Met velen zijn ze op reis gegaan.
Ze vlogen over bossen en over zee,
Soms viel de tocht hen lang niet mee!
Toch zijn ze eindelijk aangekomen
In 't waterland met de wilgenbomen
Toen voelden ze zich weer opperbest,
Ze waren „thuis" in 't oude nest!
De mensen keken naar omhoog,
Daar vlogen zij in wijde boog
Men zong een lied voor de ooievaar,
Geloof je 't niet? 't Is heus, heus waar!
Want de ooievaar is de afgezant
Van lentevreugd in Nederland....
Al zijn daar de luchten soms ook grauw,
De ooievaar blijft Holland trouw!
Een struisvogel levert gedurende zijn le
ven: 220 kg. veren! Dat is niet zo heel wei
nig als je bedenkt, hoe licht veren zijn!
De inhoud van 36 kippeneieren is gelijk
aan de inhoud van.één struisvogelei!
Regendruppels zijn niet rond, zoals veel
al gedacht wordt. Ze zijn meestal plat, naar
onderen toe spits verlopend.
SPITSNEUS
LANG
STAART
SNORRE-
BAARD
j GRIJSPELS
(Deike.)
Spitsneus, Langstaart, Snorrebaard, Kna
getand, en Grijspels horen allemaal tot
één familie. Ze horen tot de familie Muis,
nader: tot de familie HuismtRs. Erg voor
naam zijn ze dus niet, die Spitsneus, Lang
staart, Snorrebaard, Knagetand en Grijs
pels, maar lastig zijn ze wel. Lastig in 't
kwadraat! Laat in een bemuisd huis maar
niets eetbaars op tafel staan, want ik ver
zeker je, al staat dat eetbare beneden op
de keukentafel, terwijl de familie muis toch
beslist op zolder woont, de eetbare waar is
glad verdwenen als je na een nacht in de
keuken komt. Op de keukentafel is niets
anders te vinden dan.... wat muizen vuil!
Dat laten ze achter, dan weet een ieder
wie er die nacht gestolen heeft!
Eerlijk zijn ze toch, die muizen!
Al is aan de famiilie Muis dan niet veel
bijzonders te ontdekken, behalve bijzonde
re lastigheid, ze zijn toch.... zéér belang
rijk! Om de sterkte van hun geslacht! Het
geslacht Huismuis, Rat en Veldmuis telt
maar liefst een 330 soorten! Geen van allen
voornaam, maar allemaal lastig en allemaal
eetgraag, aan één stuk door!
Veldmuizen vernielen nog al eens oogsten
en een rat is soms een lelijk, bijterig beest.
En de huismuis houdt graag hele klauter-
partijen als je net in bed bent gestapt om
eens lekker uit te slapen. Zodra het licht
uitfloept, begint de muizenpret.
Roetsj! Achter 't behang hoor je ren
nen. Van beneden naar boven, van boven
naar beneden, roetsj, roetsj, heen en weer!
Die vervelende muizen, maken een leven,
juist nu je lekkw slapen wilt! Pang! Een
nijdige mep tegen 't behang! Ha! Daar rolt
de lastpost naar omlaag! Fijn, nu zal 't
slapen dan kunnen beginnen! Ho! Zet dat
maar uit je hoofd! 't Geklauter achter 't
behang is al lang weer aan de gang!
Nog een pets! En nog een en nog een!
Na elke pets is 't éven stil. Dan begint op
nieuw 't geklauter en eindelijk slaap je
nijdig in. Je droomt dat een muis in je neus
of je teen wil bijten, je schrikt wakker.
In de kamer is geen muis te bekennen,
maar achter 't behang is 't bal!
Huismuizen zijn lastige dieren, vooral als
ze gaan „werken" na middernacht.
Eén lid van de muizenfamilie is trots en
de glorie van 't muizengeslacht. Die mui
zen-trots is de woestijnmuis, de springmuis,
die niet lopen, alleen maar springen kan.
Ze hebben heel hoge achterpoten, grote
ogen en grote oren, allemaal dingen, waar
een andere muis nu niet bepaald op bogen
kan. De anderen hebben trippelbenen, peu
ter-oren en ogen klein als krenten en dan
nog als krenten van de kleinste soort!
T^ar nu wordt 't toch heus tijd om over
de spekjacht van Spitsneus, Langstaart,
Snorrebaard, Knagetand en Grijspels te
gaan praten, anders heb je kans dat ik dat
helemaal vergeet. Dan wordt je niet wijs uit
het plaatje en dat zou toch zeker vréselijk
zijn! Vooruit dus! We gaan op de spekjacht!
Wat zeg ik, niet wij gaan hoor! Maar
Spitsneus, Langstaart, Snorrebaard, Knage
tand en Grijspels hebben spek geroken en
rennen er op af.
Dat rennen gaat niet zo eenvoudig. Want
's spek ligt in een doolhof verstopt. Hele
maal binnenin. Dat hebben mensen ge
daan, die muizen willen vangen, zonder
kat en zonder val! Maar Spitsneus, Lang
staart, Snorrebaard, Knagetand, en Grijs
pels zijn er toch gekomen! Je ziet, de vijf
spek-jagers zitten er al binnenin! 't Spek
zie je niet, dat is al opgepeuzeld en de mui
zen wilden nu wel weer naar buiten toe.
door WELLY WIERDA.
Goudvingertje was een klein meisje, dat
woonde in een heel, heel grote tuin. Daar
woonde ze omdat haar vader op die heel
grote tuin moest passen en moest zorgen
dat zelfs 't kleinste bloempje naar de zon
kon groeien. Dat was een reuzewerk!
Goudvingertj's vader was.... tuinman,
weineen, geen tuinman, maar bloemen-her-
der! Is dat niet een veel betere naam voor
een man die moet zorgen, dat de zon elk
bloempje strelen kan?
Aan 't eind van de tuin stond een heel
groot huis met een kleine toren. Daar
woonden mensen in, die maar één vreugde
kenden: geldverzamelen, zoveel ze maar
konden. Daarom hadden ze ook genoeg
aan een kleine toren, ze keken haast nooit
naar de wolken, alleen maar naar de grond
en naar hun geld. Van dat gouden en zil
veren geld kochten ze gouden en zilveren
dingen voor hun grote huis. Dat stond er
helemaal vol mee, en bijna alles in dat
huis was van zilver en goud. Nu is goud
en zilver wel mooi om naar te kijken, maar
raak goud en zilver eens aan! Br! Koud is
dat goud en hard is dat zilver en als je
't erg goed bekijkt is 't lang niet zo mooi
als je wel hebt gedacht. En de kou van
't goud kruipt door je hand en je arm naar
je hart toe en als je hart koud wordt, lijkt
alles donker en naar. Dan krijg je om je
hart een gouden pantser. Je hoort dan 't
kloppen niet meer en als je hart niet meer
klopt, gaat alles, alles verkeerd. Dan doe
je allerlei lelijke dingen, net als die men
sen uit dat huis vol met goud.
Goudvingertje heette eigenlijk „Liselot-
te", maar Liselotte hadeen gouden
hart. Niet een hart met een gouden pant
ser, maar een hart van levend goud! Dat
stroomde door haar arm naar haar handen
Goudvingertje te praten, al keek hij op
haar ook wel neer.
Op een keer kwamen ze elkaar weer
eens tegen. Veerhoed liep door 't gewicht
van de gouden veer zo zwaar als een os
en zo langzaam als een man van bijna hon
derd jaar. Maar Goudvingertje huppelde
over de paden zo vlug als een vlinder en
zo licht als een échte veer.
Daar werd Veerhoed jaloers van en hij
vroeg een beetje stug hoe dat nu wel kwam.
„Omdat mij hart niet met goud is ompant-
serd, daarom loop ik zo licht". Zacht legde
Goudvingertje een hand op Veerhoed's
schoudereen levende goud-stroom spoel-
Hannesen).
en langs haar vingers kroop 't naar buiten
toe. Elk druppeltje hartegoud was een lie
ve gedachte en elke lieve gedachte werd bij
haar vanzelf een lieve daad. Om al de lieve
daden, die haar vingertjes deden, kreeg ze
eindelijk de naam, die je nu al weet.
In het grote huis met de korte toren,
woonden niet alleen grote mensen, een
jongen woonde er ook. Veerhoed heette die
jongen, omdat hij altijd een hoed droeg met
een gouden veer. En door die gouden veer
keek die jongen op alle andere jongens
neer. Daarom was hij altijd alleen en hij
vond 't wat fijn om af en toe eens met
(Hannesen)-
de opeens 't koud-gouden pantser weg van
z'n warm rood hart. Vrij was dat hart
eensklaps! Veerhoed liep vanaf dat ogen
blik net zo vlug en licht als Goudvinger
tje en op z'n hoed had hij nu een grote
witte veer. Een echte! Hij zag voor 't eerst
de zon en de bloemen, daar had hij nog
nooit op gelet en hij zag ook 't grote huis
met-goud, hij zag duidelijk hoe naar 't daar
was. Daarom wilde hij er niet meer wo
nen, maar Goudvingertje zei: „Je moet 't
proberen, Veerhoed, ik zal je zeggen waar
om. In dat huis van jou wonen niets dan
mensen met gepantserde harten. Goud-ge
pantserd lagen ze al in de wieg. Daarom
moet je ze helpen, want ze weten niet hoe
ongelukkig ze zijn. Als jij nu warm harte
goud sprenkelt over al die koud-gouden
mensen, dan zul je eens wat zien!"
Veerhoed heeft alle pantser-harten ge-
dulidg één voor één met harte-goud aan
geraakt. Eén voor één zijn de pantsers ver
dwenen en de mensen waren zo blij! Ze
zijn het koude god gaan haten, ze smeten
't op 't laatst zo maar in de tuin. Daar
heeft Veerhoed 't diep in de grond begra
ven en zó iets verschrikkelijks is een klomp
goud, dat in de grond boven de goudklomp
zelfs geen grasje wil groeien. Steenhard is
daar de grond.
Hoe meer mensen het goud gingen ha
ten, hoe meer steenharde en kale plekken
je tegen kwam. Maar begin maar nooit naar
dat oude goud te graven, 't is helemaal
verkleurd en verteerd en dat is maar ge
lukkig ook. Maar let eens pp de mensen, die
wonen in de buurt van die kale, steenharde
plaatsen! Met die mensen is 't goud wonder
gebeurd. Die hebben hun hart-pantsers
voorgoed begraven en houden alleen maar
van harte-goud.
Als je een paar uur in een trein moet
zitten om ergens te komen, dan vindt je
dat „ver". Als je een paar dagen moet rei
zen om je doel te bereiken, dan vindt je
dat „erg ver". En als 't een paar wéken
duurt voor je er bent, dan zeg je: ,,'t Is
reusachtig ver!"
Maar stel je nu eens voor, dat je met
een sneltrein naar.... de maan zou willen
reizen! Dan zou je daar een half jaartje in
moeten zitten, want 't maan-station is 384
duizend kilometer van ons verwijderd!
Wie praat er nog van „ver" op ons onder
maanse? Wil je soms- eens een kijkje ne
men op een van de sterren? Wat denk je
var> een reisje naar Venus? Die ster is het
dichtst bij. Hoe oud ben je nu? Tien jaar?
Nu, als je dan dadelijk aan de Venus-reis
begint, dan ben je er precies op je tweeën-
zestigste jaar! Want 't is een reisje van 40
millioen kilometer, weet je. En veronder
stel nu eens, dat er op Venus mensen wo
nen en dat één van die mensen een bui
tengewoon goed schutter is en dat alle
mensen je beslist niet op Venus willen ont
vangen. Nu, dan neemt die ene buitenge
wone schutter zijn geweer en zendt een
kogel naar je toe. Maak je maar niet be
nauwd, hoor! Die kogel bereikt je pas
overtwee en een half uur. Tegen die
tijd ben je allang uit de kogelbaan ver
dwenen!
Wie spreekt er voortaan nog van „ver"?
Wilde je ook eens naar de zon? 's Spijt
me, dat gaat niet. Je zou dan 150 millioen
km. in een sneltrein moeten afleggen. Dat
duurt 190 jaar! Zo oud wordt geen mens.
Van die reis moet je dus maar afzien!
Maar je kunt wel een draadloos berichtje
sturen, dat je graag zou willen komen, als
't niet zo ver was. In acht en een halve
minuut is je bericht op de zon.
Nog verder van ons- verwijderd dan de
zon zijn de volgende planeten: Jupiter, Sa-
turnus en Uranus. Jupiter is vijf en een
half maal zo ver van ons weg als de zon,
Saturnus maar liefst tien maal en om
Uranus te bereiken is een sneltreinreis van
Maar dat is gemakkelijker gezegd
dan gedaan,
Wélk pad moeten de muizen gaan?
Want niet alle paden leiden naar buiten,
Tot welk pad moeten ze nu besluiten?
Ja, tot wélk pad! Besluit jij nu maar
eens in een doolhof over paden-keus! 't
Enige wat je doen kunt, is alle wegen maar
eens proberen. Loop je dood, dan maar
weer keren, eindelijk zul je de weg wel
leren!
3500 jaren nodig! Maar electrische- en
lichtgolven zijn er al in twee en een half
uur!
Willen wij nog verder reizen, dan kun
nen wij de afstanden niet meer uitdruk
ken in kilometers, dan moeten wij gaan
rekenen met „lichtjaren". Zo'n lichtjaar
heeft een lengte van 9.467077.800000 kilo
meters of „gemakkelijker" uitgedrukt: on
geveer negen en een half billioen kilome
ters. Oef!!
Van de ontelbare sterren, die in 't Heel
al een plaats hebben, zijn er slechts vijf,
die minder dan tien lichtjaren van ons ver
wijderd zijn. negen en dertig staan minder
dan vijftig lichtjaren van ons vandaan. De
poolster is 60 lichtjaren van ons verwijderd
en de sterren van de 6de grootte, dat zijn
sterren, die wij nog met het blote oog kun
nen waarnemen, staan 330 lichtjaren van
ons af.
Wie spreekt er nog ooit van „ver" op
onze aarde?
10.000 burchten in één land! Dat land Is
Duitsland. Daar vinden wij op bergtoppen
en aan stromen machtige bouwwerken,
waarvan in de oude sagen verteld wordt,
dat daar ééns vuurspuwende draken huis
den en onmetelijke schatten verborgen wa
ren.
Voor het merendeel zijn deze burchten
nu ruïnen geworden. Slechts een klein deel,
ongeveer 400 burchten, zijn nog bewoon
baar. Van deze getuigen van een trots ver
leden zijn er een groot aantal, die geschied
kundige betekenis hebben. Denken wij aan
de Wartburg bij Eisenach, de ruïne Scha-
deck bij Neckarsteinach, de burcht Steins-
berg bij Heidelberg en aan de wereldbe
roemde Nürnberger burcht, waar in de
loop der eeuwen niet minder dan honderd
vijftig keizers woonden! Bijzonder indruk
wekkend zijn "de zware torens en de gewei- -
dige ringmuur. Van de eerste ringmuur uit
de 12e eeuw zijn geen zichtbare overblijfse
len meer waar te nemen, maar de tweede
muur, die uit het begin van de 13de eeuw
dateert, is nog duidelijk te zien. Enige ja
ren geleden werd het oude keizersslot ge
heel gerestaureerd-in haar oorspronkelijke
bouwtrant. In de kapel, die in de Romaanse
stijl van de 12de eeuw is opgetrokken, wer
den prachtige wandschilderingen blootge
legd, die door een kalklaag bedekt waren.
Zo hebben nijvere handen deze vertegen
woordiger van een groots verleden weer in
ere hersteld.
De schrijfmachine werd in 1883 in Euro
pa ingevoerd, en nu klapperen er reed*
millioenem in allerlei uitvoeringen, in ons
werelddeel.