De eenzame op de heuvel Een verhaal beetje verdriet N i e mand zegt toch „NEEN V met een Geduld overwint alles TOEN HANNA ZIEK WAS door TOM RADERSMA- Öe man die begTeep. De hoofdwachter van het dierenpark was de enige die hem begreep. Die begreep, waarom de grote, sterke buffel, een van de iaatsten van een verdwijnend ras, zo eenzaam op de kale heuvel stond, midden in zijn weide en onafgebroken staarde naar iets in de verte De hoofdwachter van het dierenpark kende het heimwee naar de geboortegrond, hij kende het heimwee naar de prairie. Daar hoorden zij thuis, de man en het dier. Naar het verre Westen trok het heimwee, maar de mens en het dier waren gekluis terd en hot heimwee deed zijn vernielend De vijand. (Dr ?-vitz). werk. Maar geen van de andere wachters begreep dat heimwee van het machtige dier. Zij noemden hem kwaadaardig en al wie de buffel niet begreep was dezelfde mening toegedaan. De eenzame. Bijna twaalf voet lang was de eenzame en zeker vijf voet hoog. Bultig-zwaar waren zijn schouders, maar zijn achterlijf was als gebouwd voor snelle ren. De zware schou ders, die deden denken aan een geweldige bult, waren bedekt met dik, krullend, goud- bruin haar en ook de machtige kop was tot aan de snuit zwaar behaard. Het achter lijf echter was gladharig en grijs van kleur. De kromme horens staken dreigend af te gen de donkere kop. Een merkwaardige verschijning was de eenzame op zijn groene blijde weide, maar op de kale heuvel, daar paste hij wonder wel. Met de kop in de wind stond hij daar te peinzen en wist van eigen heimwee niet. Want in de machtige buffel leefde het heimwee onbewust. De vreemde. Op het terrein, dat grensde aan dat van (Sherl). de eenzame, werd op een zonnige dag in October een nieuwe bewoner gebracht. Een eland. De eenzame kende-als naaste buren: vier wijfjes van het elandengeslacht, waar aan hij tot nu toe geen aandacht had ge schonken. Maar nu, staande op zijn heuvel, had hij de „vreemde" ontdekt. De eland, met nog ongerept instinct van kuddeleider, had onmiddellijk zijn recht van leider van de kleine kudde laten gel den en de kudde erkende hem dadelijk. Zij volgde hem gedwee toen hij zijn terrein ging verkennen en ontdekte, dat het niet mogelijk zou zijn de mensen en zijn ge vangenschap te ontvluchten. Een sterke versperring trachtte hem te leren: „tot hier toe en niet verder." Geen ren van mijlen ver, geen vrijheid, geen sneeuw en ijs als op zijn vadergrond. Daar stond hij nu, in bittere teleurstelling, als een uit steen ge houwen beeld. Zo zag hem de eenzame. Somber begon het in de donkere ogen te gloeien, dreigend loeide hij zijn uitdaging naar de vreemde, die daar op hoogstens vijftig pas van hem stond. De vijand. Evenals bij de buffel was het achterlijf van de eland voor snelle ren licht gebouwd. Evenals bij de buffel vormden de schou ders van het dier een reusachtige bult, maar de eland was veel korter en veel minder zwaar, al was hij dan zeker een vijf en twintig centimeter hoger dan de buffel. De eland als blader-eter, droeg de kop hoog, in tegenstelling met de buffel, die zijn voedsel van de grond moest afgra zen en daarom gebogen ging. Maar het sterkst sprekend verschil tussen de beide dieren kwam tot uiting in horens en kop. Kort, breed, zwaar en ruig was de kop van de eenzame en de horens leken op vlijmscherpe dolken. Lang en breed was de kop van de eland, grimmig stak de boven lip vooruit en het wapen van de eland, het gewei, dat zeker wel vier voet breed was, vertoonde aan de randen gevaarlijk scher pe punten. Het wapen van de eland is een slagzwaard gelijk. Snuivend stond de eenzame voor de draadomheining, schijnbaar kalm naderde de eland hem. De strijd begon. Met gewel dige kracht sloeg het gewei tegen de ver sperring en een venijnige, moordscherpe punt drong door het draadvlechtsel heen en boorde zich in het voorhoofd van de buf fel. Bloed stroomde hem over de ogen, be lemmerde zijn gezicht. Gegrepen door een uitzinnige woede wierp de buffel zich op zijn beurt tegen de omheining aan. Ver geefs. De omrastering wierp hem terug en deed hem op de knieën vallen voor een kort ogenblik. Door de kracht van de buf fel was de eland, die juist zijn gewei tegen het draadwerk had, met een ruk achteruit geworpen en wist: die daar tegenover hem moest een geduchte tegenstander zijn. Nogmaals hernieuwden de dieren hun aanval. Toen grepen de mensen in. Beide dieren werden in hun hokken gedreven, moesten daar blijven.... twee dagen lang. Toen zij weer buiten kwamen, was dichte nadering van de beide dieren volkomen on mogelijk gemaakt. De eenzame krijgt zijn kans. Sins deze niet uitgestreden, voor de buf fel zo vernederende strijd, stónd de eenzame meer dan ooit op de heuvel midden in zijn wei. En tuurde naar het verre Westen, kop in de wind. Heimwee en haat woelden door zijn bloed. Het heimwee onbegrepen, de haat fel en bewust. Want mensen hadden hem dit aangedaan. Mensen hadden hem zijn prairie afgenomen, mensen stelden hem tegenover onbekende vijanden en beletten hem een strijd op leven en dood. Mensen waren zijn vijanden, ook die mensen die in het park kwamen om hem te bekijken, de mensen haatte hij i Dagen aaneen had het geregend. De i grond was brei. Na die dagen straalde de zon van de hemel en de mensen stonden weer voor de wei van de eenzame, toen., de doorweekte grond waarop het raster werk stond, verzakte. Ook de omrastering viel en de eenzame meende de ren naar de prairie te kunnen beginnen, maar vlak voor hem zag hij mensen. Toen overwon zijn haat. Een tumult ontstond, de mensen vluchtten her en derwaarts. De buffel hen achterna. Geduld overwint zélfs de moeilijkheid om de knikker, die je op de afbeelding van het spelletje ziet, door de poortjes in het gaatje binnen .die poortjes te krijgen! Maar dat daar geduld voor nodig is, dat beloof ik je! Weet je hoe dat komt? Niet zozeer door de nauwheid van de poortjes, maar door die paar schotjes die in de doos (fig. 1) zijn aangebracht. Die schotjes doen 't h'm! Die beïnvloeden de knikkerloop zo, dat je er soms bij staat te springen! Maar 't leuke van 't spel is, dat als je er eenmaal mee bezig bent, je er gewoon niet meer inee ophouden kunt. Ik weet 't uit erva- fïng! Als die knikker maar steeds tegen de zuiltjes van de bogen blijft stoten en niet opschieten wil en 't een hele tijd duurt voor 't je lukt de knikker binnen de bogen te krijgen en als hij daar eenmaal is, dan ^Weer niet in 't gaatje wil, o jee, daar wordt kriebelig van! En die kriebeligheid moet dan ook nog overwinnen, want als je verstandig redeneert en dat doen jullie natuurlijk allemaal dan moet je immers toegeven, dat je onhandig bent.ai! klinkt Ït even hard! Zo bedoel ik het ook niet. had willen zeggen: dat je nog niet han- j genoeg bent om op de juiste wijze met de doos te balanceren. En dat i§ toch geen reden ona kr-iebV14g te worden? Vee! eerder te 't een reden om je tanden op elkaar te Betten en te seggem 't zal me lukken, ik word ao handig als nodig is! Ik oefen net 20 lang tot ik het kan! „Geduld overwint alles" te een spelletje uit duizend! We zul len het maar gauw maken! 't Is maar een klein doosje dat je er voor nodig hebt. Maar 't moet wél stevig zijn en in plaats van een deksel heb je een lias- plaatje nodig om het af te sluiten. Dat moet je dus zien te krijgen. Het moet precies op het abosje passen en er op bevestigd wor den met plakband. Voor je zover bent, moet je doos echter eerst „gemeubileerd" wor den. In 't midden van de doos moet een hol letje gemaakt worden, waar de knikker in past. Maak 't niet te ondiep, want dan lukt 't je nooit de knikker er in te krijgen, dan vliegt hij er altijd overheen. Het grootste „meubelstuk" is de kring van poortjes, die om het holletje moet worden geplaatst. Het prettigst is als de poortjes-kring vap. blik is, dan kun je hem zo in de bodem van de doos steken, maar.... niet iedereen kan blik bewerken en om alle kwetsuren te voorkomen, maken we de poortjes-kring maar liever van karton. Dat gaat heel een voudig. Uit een afgedankte pillendoos wip je de bodem om daarna in de rand de poor tjes te snijden. Dat is zo gebeurd. Nu moet je de poortjes-kring (fig. t) in de doos plak ken of voor elk zuiltje een passende gleuf maken. Vastlijmen is echter sterker en te gauwer klaar en dat is ook wat waard! Nu moeten we nog twee schotjes maken. Die worden ook vastgelijmd en als alles goed droog is, komt de glasplaat op de doos. Maar denk er aan! Eerst de knikker er tp doen, want om die knikker gaat 't juist! Eji als je nu nog keurig netjes de glasplaat vastmaakt met plakband, dan ken bet geduldspel beginnen tot het geduld alles overwonnen heeftl Toen de ogen zich verzachtten. Vlucht en redeloze jacht. Dan de daad van verantwoordelijke mensen. Parkwach ters snellen toe, trachten door luid ge schreeuw het dier te verwarren. De jonge mensen hebben zich al geborgen, een paar ouderen lukt dit niet. Zullen zij vallen als wraakoffers van de eenzame met het onbe grepen prairie-verlangen en de welbewuste mensenhaat? Neen, de daad van de plicht zal dit niet gedogen. De hoofdwachter, de man van de prairie, de vriend van de buffel, neemt zijn geweerDe kogel scheurt door huid en spier en beenderen, vernielt het hart. De eenzame stort voorover., is dan niet een zaam meer, want als de woeste ogen zich verzachten en blikken in het Onbekende Land, dan zien zij eindelooze vlakten onder een dreigende wolkenhemel, dan zien zij de prairie, de sleutel van het onbegrepen heimwee. Daar rennen de kudden van zijns gelijken, die hij nooit heeft gekend en die niemand ooit heeft gekend. Het oer-instinct opent de deur van het verleden en met dat verleden treedt de eenzame in het Onbe kende Land Zo vertelt zijn bewaker, de man van de prairie, die het heimwee kent en de buf fel begreep Hanna was onze werkster en een mens die je even graag zag als de zon. Als de zon een beetje regen-ziek is en daardoor thuis moet blijven, kun je haar niet een beetje gaan verwennen, want ze woont zo héél erg ver! Maar als een zonnig mens een beetje ziek is, nou, dan ben je er na tuurlijk dezelfde dag nog bij. Want een beetje-zieke mensen kun je makkelijk ver wennen. Als je 't niet doet is 't alleen.... omdat je niet wilt en zo iets niet willen, zo iets lelijks, bestaat toch niet? Als je eerst de plaatjes van dit verhaal bekijkt, zul je wel niet kunnen begrijpen, dat er nu een verhaal komt met een beetje erdriet. En toch is het zo, want de ge schiedenis van Bokkeltje Bok is niet zo heel vrolijk, zoals de meeste geschiedenis sen die écht zijn gebeurd. Bonkeltje Bok was 000 zo'n klein bokje, toen vijf kinderen hem vonden in het bos. Hoe Bokkeltje daar zo alleen is achterge bleven, dat zal wel niemand ooit weten. Toen ze Bokkeltje vonden, was hij er heel naar aan toe. Hij was nog te jong om z'n moeder té kunnen missen en toch moest hij dat. Wat er met Bokkeltje's moeder gebeurd is, dat weet ook al geen mens, maar ik denk wel dat 't iets ergs was. Want net zo min als een mensen-moeder haar kind in de steek laat, net zo min doet een dieren-moeder dat. Daarom.: met Bokkeltje's moeder zal er heus wel iets ergs gebeurd zijn, anders was Bokkeltje nooit zo verlaten geweest. Over Bokkeltje's moeder zullen we nu niet meer praten. We zullen alleen maar éven een heel klein beetje verdrietig kij ken om dat arme geitenmoedertje, dat zo iets ergs overkomen moet zijn, dat zij haar bokje alleen liet en dan: kijken we weer heel vrolijk, omdat BokKeitje Bok gevon den werd door die vijf kinderen, die hem die naam gaven en een plaatsje op hun boerderij, aan de rand van 't bos. Bokkeltje Bok had 't daar fyn! Vrij mocht hij overal rondlopen met een klin gelend klokje om. Want Bokkeltje Bok was een nieuwsgierige rakker en die nieuwsgierigheid kon in de keuken wel eens kwaad! Toen Bokkeltje Bok kwam, kon hij met gemak in een klein houten kistje, dat met stro was zacht gemaakt. Maar toen de winter ging komen had Bok keltje al hoorntjes op z'n kop en toen 't wéér lente was, toen stond Bokkeltje dik wijls aan het hek, dat de boerderij van het bos scheidde en op een keer verdween hij in 't bos. Daar holde hij voort op zoek naar kameraden, maar.... 't was gek, die ka meraden en alle andere dieren gingen voor hem op de vlucht. Och, wat was Bokkeltje Bok toen eenzaam en hij begreep maar niet, waarom geen dier zich met hem bemoeien wou en teleurgesteld ging hij onder een struikje liggen en dacht na, zo diep als een bokje dat kan. En een bokje kan maar zo weinig denken, dat hij er niet achter kwam waarom de anderen hem schuwden tot een vogeltje 't tegen hem floot: „Weet je waarom ze voor je vluchten? Je hoeft er heus niet om te zuchten Je bent het enige dier met een bel, door WILLY WIERDA. Daarom doen ze zo, begrijp je wel? Bokkeltje Bok vond 't heel naar, maar een bok met een bel, dat w.as ook raar. Daar om ging hij maar weer naar de boerderij. Daar waren ze met z'n thuiskomst o zo blij! Want de kinderen die Bokkeltje Bok zo trouw verzorgd hadden, hadden 't wat naar gevonden dat hij zo maar verdwe nen was. Hun vader had dadelijk gezegd: „Die komt wel weer terug als het winter wordt". En gelijk had hij gehad. Maar toen er weer een nieuwe lente kwam, verdween Bokkeltje weer in het bos. Daar was hij nog wel eenzaam, maar niet zo erg als verleden jaar. Er waren al dieren, die niet meer voor z'n belletje op de vlucht gingen, al beschouwden ze hem nog niet als een echte kameraad. Maar de dieren die al wat meer van mensen wisten, die durfden 't wel aan met den belle-bok. Want die wis ten: mensen doen wel eens rare dingen, ze gaven een poes wel eens een strik om z'n hals! Toen het wéér winter werd, is Bokkeltje Bok voor de tweede maal thuis gekomen, maar heel anders dan ze op de boerderij hadden verwacht. Met nog andere dieren werd hij de buit van een jager en die ja ger kwam met zijn buit op de boerderij. Toen hadden ze Bokkeltje weer in hun midden, maar Bokkeltje was nu zo stijf en zo strak en zo stil. Alleen klingelde nog even z'n klokje, toen hij op 't erf werd neergelegd. Op de boerderij hebben ze gehuild. De groten en de kleinen en ze hebben Bokkel tje van den jager gekocht. Zo kon Bokkel tje toch bij hen blijven als een opgezette bok. In de zomer zetten ze hem altijd bij het hek aan de rand van 't bos en in de winter heeft hij een plekje bij het vuur. Arme Bokkeltje, ze hebben zoveel van je gehou den en nu.nu ben je dood. Zoveel hielden ze van je, dat ze maakten dat je toch op de boerderij kon blijven en op de plaats waar je ze hebben gevonden staat nu nog een bordje met je naam. Nou, toen onze Hanna dan ziek was, gin gen we dadelijk naar haar toe. Maar niet zo maar gewoon met een bloemetje of wat lekkers, neen, dat deden we heel anders en ik geloof vast en zeker dat Hanna daar door weer zo gauw beter was. Wat we dan wel deden? Zal ik je zeggen. Moeder had lekkere soep voor haar gekookt en ook nog een gezellige pudding gemaakt en die gingen wij haar brengen, maarook al weer niet gewoon! Neen! Moet je horen! Bert verkleedde zich als kok en Liesje was net een echt dienstertje met haar schortje voor en een mutsje op haar hoofd. En ik ik had niets meer te brengen, weet je wat ik toen maar deed? Ik maakte van mezelf een werkster. Met een emmer en een be zem en een doekje op m'n hoofd. Zo gingen we naar Hanna en de ziekte stond zo bui ten de deur. Dat kwam heus niet alleen door de dokter, dat heeft Hanna later zélf verteld, maar omdat ze 't zo fijn had ge vonden dat we waren gekomen en, vooral op zo'n leuke manier. Waarom ik je dit kleine verhaaltje van jaren geleden vertel? Ach, er zijn op de wereld zo heel veel werksters en die zijn allemaal wel eens een beetje ziek en worden dan graag een beetje verwend. En nou, dan weet je w*t je te doen hebt, daarom heb ik je dit kleine ver haaltje maar even verteld. En zijn de an dere werksters soms niet zo zonnig als onze Hanna, danmoeten ze juist héél erg verwend. Om zonnig te worden, snap je? Natuurlijk moet je eerst weten waarom 't gaat, maar weet je dat eenmaal, dan is 't wel haast zeker dat niemand „neen" zal zeggen. De meisjes zullen dat zéker niet doen, en de jongens., nou, die zullen mis schien wel een beetje mopperen. Maar als je een jongen bent van de nieuwe tijd en wie wil nu een „oudbakkeling" zijn, dan ben je niet alleen een jongen, maar ook jonge ridder en ridders houden van be schermen en zo. Dat hebben ze altijd ge daan, dat zit hen in 't bloed. En nu kom ik jullie ook niet zo maar vragen of je alsjeblieft op de ^rakenjacht wilt gaan of een slapende prinses uit een betoverd kasteel bevrijden dat kun je altijd later nog doen ik zou het al een heel ding vinden als jullie., ja., als jul lie doen wat ik vraag is dat misschien nog méér dan draken verslaan en prinsessen bevrijden! Omdat 't zo heel eenvoudig is, omdat niemand er eigenlijk iets van merkt, omdat je er aan de buitenkant zo helemaal geen eer mee inlegt en toch't is voor een jongen een geweldig ding om een vrije middag of een vacantiedag op te offeren voor.een paar kleine zusjes! Heb je die niet? Kleine zusjes genoeg in je omgeving, hoor! Al zijn het dan niet je eigen zusjes. Je komt niet van me af en ook niet van dat opofferen van een paar vrije uurtjes! Want weet je wat ik wou? Dat je, als je eigen moeder of andere moeders zo echt geen tijd hebben zich met de .kleintjes" be zig te houden, je dat dan eens van hen overnam. Want je eigen zusjes of de zusjes, die toevallig geen ridder-broertje hebben, willen toch ook zo graag genieten van het toch al zo schaarse Hollandse zomerzonne tje en jijjij bent al een beetje groot, jij kan al alleen de zon opzoeken. Maar die kleintjes, die kunnen dat niet, die moe- (Sherl). ten maar wachten tot er tijd is voor hen. Daarom wou ik je vragen, ga jij eens met hen naar buiten, dat ze eens kunnen spelen net als die twee op de plaat. En als je echt ridderlijk bent en dat hoop ik dan laat je de kleintjes niet eens alleen spelen, maar speel je met hen mee. Want jij, de „grote" broer, weet immers zo veel te bedenken, waar je kleine beschermelin- getjes nooit op zouden komen! Als je meespeelt, worden die uurtjes ge woon feestuurtjes voor de „zusjes" en al had je dan ook liever soldaat gespeeld of cowboy of Indiaantje, in ieder géval heb je dan toch eens een keertje het gevoel al echt een „grote" broer te zijn geweest en. een ridder. Die hulp geeft waar ze nodig is. En heb je je eenmaal „groot" gevoeld én een ridder, dan kan 't je ook niets meer schelen als anderen om je lachen omdat je met „kleintjes" speelt. Want die om je lachen, dat zijn de klei nen en jij, die iets kleins wilt helpen, doet iets dat je groter maakt. En hoe ouder je wordt, hoe groter je moet worden. Van buiten en.... van binnen! Van binnen groeien, dat is eigenlijk van nog groter be lang. Als je groeit van buiten én van bin nen, dan pas ben je een kind van de nieuwe tijd! Waar we allen de handen uit de mou- jven steken en soms doen wat we nog nooit hebben gedaan. De nieirtve tijd, waar we elkaar helpen en bouwen aan het nieu we Geluk van Vriendschap, Arbeid en. Trouw. Maar om daaraan mee te bouwen moet je voor alles een ridder zijn. Bereid tot elke daad van dienst, zonder erkenning en zonder dank. Dan pas ben je een wère ridder en een ware ridder wordt ééns ge ëerd. Dat moet je goed onthouden, en van af nu proberen een ridder te zijn.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4