Schatten in Schooven BALKJE BOFT Wat lag daar DREMPEL? PLAKKESLAK EN BROMMERIKKIE EEN DADELPIT EN EEN PALMENZIT op den door Bart Taanman. Gezondheid, kracht, vreugde, arbeid, vriendschap en schoonheid zijn de schat ten die in de goudgele schooven verborgen zitten. Levend goud en levende schatten, die het doode goud in kisten en kasten tot iets zóó belachelijks maken, dat je opeens niet meer kunt begrijpen hoe er toch nog menschen zijn, die het doode goud boven het levende stellen. Als we nu eens die dood-gouden schatten uit kisten en kasten neerzetten midden tusschen de levend gou den schooven van het akkerland! Ja, als we dat eens konden doen! Misschien smolt dan al dat doode goud wel weg onder de war me zonnestralen, die dan zeker nog eens extra hun best zouden doen. Want de zon nestralen houden van de menschen en „houden van" wil zeggen: helpen. Nu, wat zou de wereld geholpen zijn als de zon het doode goud versmolt, dat doode goud, dat de harten van menschen ontoegankelijk maakt voor de schatten van het levende goud, dat niet alleen schuilt in de korenlan den, maar overal, waar het doode goud aan mensc'nenharten nog niet het ware leven ontnam. Een korenland is schoonheid van kleur en schoonheid van lijn. Een korenland is een wuivende vederbos op den helm van ridder Arbeid. Een korenland is levende vreugde om kracht van handen en gezondheid en lichaam. Een korenland is een levensschat. Een korenaar is het begin van een geluk kig leven. Een korenaar geeft ons voedsel. Dat voedsel geeft ons gezondheid en kracht. Gezondheid en kracht geven ons vreugde en arbeidswil. Arbeidswil brengt ons vriendschap en dat alles te zamen is levens schoonheid. De korenaar is 't symbool van aet kleine, dat uitgroeit tot het allergrootste en allerhoogste. Een korenland geeft je de grootste levensles. Daarom dienen wij de korrels van onzen Eorenschat nauwkeurig te kennen, dienen wij het onderscheid te weten tusschen de verschillende vormen van het koren die op onze akkers groeit. Tarwe, rogge, gerst en ook haver, mogen niet alleen namen voor ons zijn. We moeten er meer van weten. We moeten weten hoe de graansoorten er uitzien en wat hun waarde is. Beginnen wij dan met de TAR WE. Zeker zullen jullie niet gedacht hebben, dat er wel een veertien tarwerassen zijn! Deze rassen hebben vanzelfsprekend min of meer belangrijke onderlinge verschillen en even vanzelfsprekend worden zij door verschillende namen aangeduid. Al die ver schillende namen zal ik niet noemen en al die verschillende eigenschappen van die tarwerassen zal ik hier niet bespreken, wel echter een paar van de voornaamste: die van de Zeeuwsche tarwe en de Roode Dik- koptarwe. Zuivere Zeeuwsche tarwe, dat is klei- grond-tarwe, wordt tegenwoordig bijna niet meer verbouwd. Teeltkunst heeft uit deze tarwe, gemengd met Roode Dikkoptarwe, betere rassen weten te kweeken en uit deze verbeterde tarwè-rassen zijn wéér betere rassen ontstaan.. Het oorspronkelijk uiterlijk van de Zeeuwsche tarwe is echter ondanks teelt wijzigingen, niet verloren gegaan. De aar van de Zeeuwsche tarwe is lang en slank, maar stevig. Zij is spitstoeloopend en onge- naald. De korrels zijn groot en wit, zeer melig en van hooge kwaliteit. Het stroo is lang en slap. De Roode Dikkoptarwe heeft een heel ander uiterlijk. Zeer gedrongen is de aar en van boven afgestompt. Het stroo is kort en in tegenstelling met het stroo van de Zeeuwsche tarwe, zeer stevig. De korrel is klein en rood getint. Haar waarde maar matig. Het stroo van de tarwe gaat naar de kar tonfabrieken, wordt gebruikt voo* ligstroo en soms ook voor veevoeder. Wanneer geen Het was niet om aan te zien! lederen avond opnieuw kwamen de zeven ezeltjes voorbij ons huis. En iederen avond namen we ons voor er niet meer naar te kijken, omdat we de stokslagen die Balkje zoo noemden we hem kreeg, eenvoudig op onze ruggen voelden! Die stokslagen kreeg Balkje van zijn baas. Neen, zoo kan ik dien man niet noemen! Dien man? Dat is ook nog te mooi voor hem! Dien kérel. Dat is het woord dat bij hem past! In dat woord kun je al de minachting leggen, die een dierenbeul verdient, maar. het woord kérel kun je ook zóó zeggen, dat degeen, waar je het tegen zegt, er trots op is! Op één van die avonden, dat de ezeltje? voorbij waren gegaan, zei Frans opeens: „Ik heb vijf gulden in mijn spaarpot." Een kwartiertje later wisten we allemaal op een cent hoeveel we bezaten. En we wisten ook dat we samen Balkje zouden vrijkoo- pen. Want dat Frans daarom gezegd had, dat hij vijf gulden bezat, hadden wij da delijk begrepen en zonder dat de naam Balkje genoemd werd, keerden we allemaal onze spaarpotten om. We vonden het alleen maar jammer, dat we niet zevenmaal zoo veel hadden! Je begrijpt waarom! Den volgenden dag zaten we gespannen te wachten tot we Balkje om den hoek zou den zien verschijnen. Wat er dan zou ge beuren, wisten we eigenlijk niet, maar stil zwijgend verwachtten wij de „daad" van Frans en Frans scheen die verwachting vanzelfsprekend te vinden. Zoodra de zeven ezeltjes en hun beul in zicht waren, ver dween hij uit 't gezicht! Wij op een afstand hem na. 't Duurde wel even voor den koop geslo ten was, maar toen ons spaargeld in de handen van den „kérel" lag, was 't ezeltje dan ook van ons. We gingen naar Frans toe. maar hij verzocht ons, neen, beval ons: „Brengen jullie Balkje in den tuin." Iets in zijn stem voorkwam een verder vragen. Wij namen Balkje bij den teugel en brachten hem door den gang! naar onzen tuin. Moeder was eerst een -beetje verontwaardigd en vader, die wist eigenlijk nog niet zoo dadelijk wat hij zeggen zou. Maar toen even later Frans in den tuin kwam met een blauw oog toen wist hij het wéL Een nikkertje zat op het zand, Een palmblad met dadels in z'n hand. De pitten gooide hij in 't rond, Ze zakten dadelijk in den grond. Toen de dadels waren opgegeten, Heeft nikkertje den tijd vergeten! Hij heeft me daar een dutje gedaan Tot de zon weer moest verdwijnen gaan. Eén pit van de dadels die nikkertje at, Kwam net op het plaatsje waar hij zat En wat er toen gebeuren kon Onder de heete Afrika-zonl De pit die groeide tot een boom Net zoo hoog als die in nikkertje's droomt Is nikkertje in dien boom gebleven? Wel neen! Die is naar beneden gegledenl Hier is gom te koop! goeje avond tegen elkaar. Die zeiden bij Bonlicht en maanlicht altijd maar: Hoe gaat 't er mee? Dan zuchtte Plakkeslak eens en Brommerikkie bromde en dan kro pen en liepen ze verder door. Tot ze er op een keer achter kwamen, dat het helpt als je elkaar van je moeilijkheden vertelt en al gauw deden ze nog een ontdekking: met je kweeën kun je de moeilijkheden veel beter En eigenlijk ontdekten ze nóg meer! Dat er uit moeilijkheden soms dingen te voorschijn komen, waar je nooit aan zou hebben gedacht. Maar dat komt als je el kaar wilt helpen, dan help je soms jezelf meteen! Dat ging zoo met Plakkeslak en Brommerikkie en dat gaat zoo met ieder een. beter voer voorhanden is, kan het heel goed Qienst doen, vermengd met andere bestand- oeelen zooals bietensnijdsel. Het stroo van de rogge daarentegen is voor veevoedsel niet geschikt. Het is veel te hard, maar voor dakbedekking en voor ligstroo is rogge-stroo het beste van alle soorten stroo. De ROGGE is een graansoort met maar weinig goede rassen. De Petkuserrogge echter is een beste soort. Haar naam dankt zij natuurlijk aan haar kweeker Petkus. Graansoorten dragen zeer dikwijls den naam van hun kweeker en ook wel worden zij, als bloemen, naar beroemde personen genoemd. Zoo kennen wij dan ook een rog- gesoort, die Paul Krugerrogge heet. De rogge heeft een smalle, gebogen aar. die licht genaaid is. De rogge doet vee! minder zwaar aan dan de rechtstandige tar we. De rogge heeft een meer teer uiterlijk, zou ik haast zeggen. Maar dan de GERST! Die houdt zich niet op met geheimen zooals de andere graansoorten; de gerst toont haar korrels aan ieder die naar haar wil kijken en haar naalden wuiven ondernemend tegen de zon. Voor zoo'n stevige tarwe-aar heb je dade lijk respect, naar de slanke rogge kijk je met aandacht, maar bij de ondernemende gerst maak je een luchtsprong en je lacht tegen elkaar en tegen de aren én tegen de zon. Groninger- en Zeeuwsche wintergerst zijn de stamvaders van de verbeterde gerstras sen en het stroo van de gerst is na haver- stroo het beste veevoeder. Tarwe en rogge zijn onze broodgranen, gerst geeft ons gort. De beste gerst tenminste. De mindere soor ten worden voor veevoedeT gebruikt en een belangrijk deel van de gerst gaat naar de brouwerijen. HAVER, de graansoort die ons havermout levert, lijkt niets op de andere graansoor ten. Met de zelfstandig aan den halm ge plaatste korrels is een haverveld éér dwarrelig bewegende massa als de wind door de velden waait. Nu kennen we ze dus: de statige, stevige tarwe, de welwillend buigende rogge, de uitbundige gerst en de wuivende haver. Nu weten we wat rogge en tarwe, gerst en haver voor mensch en dier beteekenen. Nu weten we dat de granen in rassen te onderscheiden zijn en dat die rassen steeds hooger worden opgevoerd. Nu weten we ook welke schatten er vom mensch en dier verborgen zitten in c.a saamgebonden schooven en wij weten nu ook waar een schoovenland van getuigt. Van Arbeid en Vriendschap. Van Gezond heid en Kracht. Van vreugde en Schoon heid. Van Levensgeluk! ANS HANNEMA: We zijn in een land dat nooit heeft be staan. Maar wat daar gebeurd is zou voor een deel best hebben kunnen gebeuren in een land dat wél heeft bestaan en nog be staat. Voor een déél zeg ik! Want geen mensch in wat voor land-dat-bestaat zou dat op den drempel kunnen vinden, wat heer Gapperd en vrouwe Goedwilla von den op den drempel van hun kasteel. Met heer Gapperd was 't een raar geval. Die had eens een verhaal gehoord uit het Germaansche Noorden en dat verhaal liet hem niet meer los. In dat verhaal was spra ke van een jongen, zóó slim, dat hij de rijk ste werd van de streek. Vooral twee slim heden van dien jongen kon heer Gapperd maar niet vergeten en door het denken aan die twee slimheden werd heer Gapperd zelf net zoo slim als die jongen uit het Ger maansche verhaal. Zijn daden getuigden daarvan. Over die daden van slimheid van heer Gapperd zal ik echter niets vertellen, aP^én mag je wél weten, dat heer Gapperd oo.,. de rijkste van de streek werd door al z'n slimmigheid. Maar de twee streken van dien Germaanschen jongen, die vertel ik wel! De eerste streek was, dat die jongen een os wist te bemachtigen, louter en alleen door een slimmen streek! Dat deed hij zoo: Hij had gehoord, dat een van de boeren net een os naar de stad zou gaan. En toen dacht hij: die os wil ik hebben en hij heeft nem gekregen ook. Hij verstopte zich tus schen de struiken langs den weg dien de boer met zijn os moest gaan om in de stad te komen. Maar voor hij zich verstopte, had hij een mooie laars midden op den weg ge zet. De boer en misschien ook de os wel zag die laars. Maar al was die laars dan ook mooi, och, wat heb je er aan één? De boer en zijn os gingen dus verder en de jongen hield zich nog even stil. Maar zoodra ze uit het gezicht waren verdwenen, pakte hij de laars en door de struiken ren de hij voort en hield niet stil voor hij den boer een goed stuk vooruit was en toen zette hij de laars weer op den weg. Wéér zag de boer toen een laars staan, maar nu ging hij er niet aan voorbij! Hij bond zijn os aan een boom, zette de laars naast den os en liep den weg terug om de andere laars te halen. En toen hij terug kwam, zonder de tweede laars, was de jongen met den os en de laars verdwenen! Mismoedig wandelde de boer weer naar huis. Wie stond daar aan het hek van zijn hoeve? Een jon gen, „de" jongen, en bij hem was de os! Want de jongen was geen dief, alleen, hij wilde wat verdienen., op een makkelijke manier! Want natuurlijk gaf de boer hem een flinke belooning en de jongen z'n dag was meer dan goed! De tweede streek was een weddenschap om twaalf bereden paarden te stelen en warempel, de jongen heeft het gedaan! Door den berijders een slaapdrank naar binnen te spelen en er toen met de paarden van door te gaan. Die twee streken, die wel slim zijn, maarniet waardig.... hebben heer Gapperd tot andere streken van slimheid gebracht. Streken, die hem rijkdommen be zorgden, maar die ik niet vertel. En ik zou ook nooit over heer Gapperd begonnen zijn „Kérel" zei hij hartelijk en wij zeiden 't hem allemaal na! Want dat blauwe oog van Frans getuigde, dat hij een kerel was! Die een dierenbeul eens goed had laten voelen, hoe dat is, een dracht slagen op je rug! Een blauw oog heb je daar graag voor over! Ons Balkje heeft het nu best! Daarginds in dat land met dien ouden molen, waar wij hem een tehuis hebben bezorgd! Plakkeslak dan klaagde tegen Bromme rikkie, dat zij nu niets en niets anders kon dan kleverige, glimmende strepen maken en omdat Brommerikkie haar troosten wou, vond hij opeens de goede woorden en de goede daden kwamen daar vanzelf achter aan. De goede woorden waren zoo: „Weet je wat we doen Plakkeslak? Laten we jouw kleverigheid in bakjes verzamelen. Ik maak wel een kraantje aan je huis. Er is in ons bosch genoeg aan elkaar te plakken. Het bosch zal je dankbaar zijn voor je kleve righeid! Ja! Laten we voortaan je kleve righeid door dat kraantje in bakjes laten loopen. Die bakjes brengen we dan naar mijn huis en als jij nu allemaal zilverige, niet-klevende strepen daaromheen maakt, dan kan iedereen onzegomwinkel mak kelijk vinden! Ik zet ook nog een bord voor de deur en ik verkoop jouw gom. En voor de aardigheid zet ik er een slakkenmuts bij op! Je kimt met je huis ook gerust naast het mijne komen zitten. Dan maak ik be halve een kraan ook nog een bord op jouw huis. En dan kan ik desnoods gom tappen waar de gomkoopers bij zijn. Maar we la ten ze niet betalen, want we zijn veel te blij dat we wat kunnen doen, vind je ook niet, Plakkeslak? En de gom hebben we zoo maar voor niets, jij ten minste en ik zal onze klanten dan keurig leeren plakken voor niets. Zullen we 't doen, Plakkeslak- kie?" Ze hebben 't gedaan en geen van tweeën zijn ze ooit meer ontevreden geweest, want in 't bosch kunnen ze Plakkeslak niet meer missen en Brommerikkie ook al niet. Brom merikkie zou nu best een anderen naam kunnen nemen, maar och, waarom zou hij dat doen? In het bosch zijn ze aan dien naam nu eenmaal gewend en ook vinden ze 't al niet vreemd meer dat Brommerikkie nu nooit meer bromt! (Deike) (Deike) Over de brug van het Verleden. als er met hem niet iets zóó bijzonders ge beurd was, dat 't verkeerd zou zijn dat bij zondere niet verder te vertellen. Heer Gapperd ging op een goeden dag trouwen met vrouwe Goedwilla en ze gin gen wonen in een kasteel op een rots.-Je moest er binnen gaan over een brug, die over een afgrond liep. Die brug heette: Brug van het Verleden en het kasteel heette: Lichtende Toekomst. Over de Brug van het Verleden stapten heer Gapperd envrouw Goedwilla dan naar de Poort van de Lichtende Toekomst. Maar wat lag daar op den drempel van hun kasteel? Twee pakjes, zoo wonderlijk als alleen maar kan voorkomen in een land dat nooit heeft bestaan. De inhoud van die pakjes was al even wonderlijk: in het eene zat een brokje Waarheid en in het andere zat iets dat een naam had, die ik niet kon vertalen. Jammer, ik ben anders zoo goed thuis in talen van landen, die nooit hebben bestaan! Maar in ieder geval zat er in dat andere pakje iets dat ik een Goede Gedach te kan noemen. Het stukje Waarheid bracht heer Gapperd er toe vrouwe Goedwilla te vertellen hoe hij wel aan zijn rijkdommen gekomen was en de Goede Gedachte uit het andere pakje, bracht hem er toe om voor taan zijn slimheid voor meer waardige din gen te gebruiken dan hij tot nu toe had ge daan. De Goede Gedachte fluisterde hem ook de daden in, die hem den naam van heer Geverd bezorgden en vrouw Goedwilla fluisterde veel met de Goede Gedachte mee. De Brug van het Verleden ging toen Brug van de Toekomst heeten en de naam van het kasteel, werd in Lichtend Heden ver anderd. Maar dat is niet dadelijk gebeurd. Want de menschen moesten er eerst aan wennen om over de Brug van de Toekomst te loopen en ze moesten ook vertrouwen krijgen in heer Geverd en dat lukte pas toen de Brug ven het Verleden afgebroken was en een nieuwe gebouwd over den ga penden afgrond. Wat lag daar op den drempel van dat kasteel dat nooit heeft bestaan? Een brokje Waarheid en een Goede Ge dachte. Wat ligt er op den drempel van ons huis in-dezen-tijd? Een brokje Waarheid en een Goede Ge dachte en Goedwilla kennen we allemaal. En de brug van vertrouwen? Daaraan bouwen we allemaal! door Hannie Franken. Plakkeslak was altijd ontevreden en Brommerikkie was dat ook. Die was nog ontevredener dan Plakkeslak. Zijn naam paste dus goed bij hem. Maar. Plakkeslak en Brommerikkie waren op een andere ma nier ontevreden dan alle andere ontevrede nen. Want die andere waren ontevreden, omdat ze niet zooveel konden krijgen als ze wel wilden, maar Plakkeslak en Bromme rikkie waren ontevreden omdat ze niet zooveel konden.geven als ze wilden! Niet dat Plakkeslax en Brommerikkie nu zoo rijk waren! Dat niet, dat heelemaal niet T.gelukkig. Maar Plakkeslak was onte vreden omdat zij niets anders kon dan glim mende, kleverige strepen trekken en Brom merikkie was ontevreden omdat hij zelfs dat niet kon. En wat hij wél kon, dat had hij bij zichzelf nooit kunnen ontdekken, ja, daar wordt je dan ook ontevreden van! Plakkeslak en Brommerikkie kwamen elkaar nog al eens tegen en als je elkaar dikwijls tegen komt, zeg je vanzelf goeje morgen of goeje middag cf goeje avond, dat hangt er van af wanneer je elkaar ziet. Maar Plakkeslak en Brommerikkie die zei den geen goeje morgen of goeje middag of Het kraantje en de slakkenmuts.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1941 | | pagina 4